
Jurisprudentie
BE9155
Datum uitspraak2008-07-29
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers485551
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers485551
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Uitspraak pachtkamer. Veroordeling tot overlegging van alle noodzakelijke gegevens benodigd voor het vaststellen van de waarde van het melkquotum.
Uitspraak
RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, PACHTKAMER
Zaaknummer : 485551
Rolnummer : 1/07
Uitspraak : 29 juli 2008
Vonnis in de zaak van:
de gemeente Mill en Sint Hubert,
zetelende te Mill,
eiseres, gemachtigde A.G.Th. Geene, gerechtsdeurwaarder te Uden,
t e g e n :
[g[gedaagde],
wonende te [postcode] Mill, [adres],
gedaagde, gemachtigde mr. J.A.J.M. van Houtum, Stichting Rechtsbijstand te Tilburg.
De procedure
Eiseres heeft bij dagvaarding gesteld en gevorderd als na te melden.
Gedaagde is in rechte verschenen en heeft een conclusie van antwoord genomen
Daarna is een comparitie na antwoord gehouden; een regeling is niet tot stand gekomen.
Vervolgens hebben partijen ieder een akte genomen en daarna bij akte gereageerd op de nadere stellingen.
Daarna is vonnis bepaald.
Onder de genoemde processtukken bevinden zich tevens de in die stukken nader aangeduide producties.
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘de gemeente Mill’ en ‘[gedaagde]’.
De feiten
- [gedaagde] heeft zeker vanaf 1980 en tot het pachtjaar 2000 en vanaf 2002 tot heden een perceel landbouwgrond van de gemeente Mill in pacht gehad en heeft dat nog steeds.
- [gedaagde] exploiteert een melkveebedrijf en in 1984 is hem melkquotum toegekend.
De vordering
De gemeente Mill vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis danwel binnen een door de pachtkamer vast te stellen termijn aan de gemeente Mill althans aan haar gemachtigde ter hand te stellen alle noodzakelijke gegevens voor het vaststellen van de waarde van het melkquotum, zoals die door haar gemachtigde aan [gedaagde] zullen worden bekend gemaakt, zoals onder meer de meitellingen van het bedrijf van [gedaagde] over de jaren 1983 en 1984, met daarbij de toekenningen van de heffingvrije hoeveelheid melk door de COS, vanaf de datum invoer, zijnde het jaar 1984 tot en met 31 december 2000, dit alles op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] met de gevraagde overhandiging in gebreke is, een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen;
b. [gedaagde] te veroordelen om aan de gemeente Mill te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, de waarde van het melkquotum, verbonden met de gronden in geschil, te berekenen volgens de vaste jurisprudentie van de Pachtkamer van het Gerechtshof te Arnhem, een en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de Wet, met de verschuldigde incassokosten hierover en met de wettelijke rente vanaf 31 december 2000 tot de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
De gemeente stelt – kort weergegeven - dat zij zeker van1980 en tot en met het pachtjaar 2000 aan [gedaagde] een perceel bouwland heeft verpacht, welke overeenkomsten jaarlijks zijn aangegaan en voor het volle jaar. In het referentiejaar 1983 is melkquotum met het gepachte gaan samenhangen. Omdat sprake was van steeds doorlopende pachtovereenkomsten is het melkquotum steeds overgegaan op de nieuwe pachtovereenkomst. In 2001 is de pachtovereenkomst niet opvolgend vernieuwd en is op 31 december 2000 de waarde van het verbonden quotum opeisbaar geworden. [gedaagde] weigert de waarde van het quotum aan de gemeente te vergoeden en wil ook niet instemmen met het aanbod, gedaan bij schrijven van 9 januari 2006. De gemeente heeft thans recht en belang om de afgifte van COS gegevens op te vorderen met de bekende meitellingen, dit alles op straffe van een dwangsom. Daarna zal [gedaagde] de waarde van het quotum dienen te vergoeden en derhalve wordt gevorderd die schade in een schadestaatprocedure te laten vaststellen.
Het verweer
[gedaagde] voert – kort gezegd – het verweer dat van een vervreemding van het melkquotum geen sprake is, er is geen sprake van pacht en in elk geval is er geen sprake van een beëindiging van pacht. [gedaagde] exploiteert op de locatie [adres] een melkveehouderij van wezenlijke aard en omvang. Hij wil zijn bedrijf naar de toekomst toe kunnen continueren en doorontwikkelen. Van verkoop van melkquotum is geen sprake.
De aard van het gebruik van het land dat [gedaagde] in gebruik had verschilde wezenlijk van wat valt onder de noemer van pacht in de zin van duurzaam of bestendig gebruik. Het gebruik was steeds op incidentele basis en voor een beperkte termijn.
De beoordeling
Door de gemeente zijn lijsten uit de kohier landpacht overgelegd over de jaren 1980 tot en met 2004. Uit die lijsten blijkt duidelijk dat aan [gedaagde] in de jaren 1983 en 1984 het perceel [aanduiding] ter grootte van 1.94.10 ha voor een pachtprijs van f. 943,-- in gebruik is gegeven. De aanduiding “kosten Grondkamer” daarbij duidt naar alle waarschijnlijkheid op de kosten van goedkeuring van de kortlopende pacht.
Niet van belang is daarbij of de overeenkomst gold voor de tijd van een jaar of, zoals [gedaagde] stelt, voor het zomerseizoen van april tot november. Het Pachthof heeft immers vastgesteld dat voor het oordeel of met bepaalde grond melkquotum is gaan samenhangen niet van belang is wat de rechtsgrond voor het gebruik door de partij in het jaar 1983 is geweest en evenmin of de grond slechts in een beperkt deel van dat jaar in gebruik is geweest.
Ook al zou het gebruik door [gedaagde] in de jaren 1983 en 1984 in tijd beperkt zijn geweest tot de periode april –november van elk jaar, dan is dit toch de meest productieve periode voor landbouwgrond.
De pachtkamer is derhalve van oordeel dat bij de invoering van het melkquotum op het in 1983 bij [gedaagde] in gebruik zijnde perceel grond, dat hij van de gemeente in pacht had, melkquotum is komen te rusten.
De gemeente heeft er als verpachtster belang bij dat reeds nu tijdens de lopende pachtrelatie wordt vastgesteld hoeveel quotum in 1983 met het gepachte is gaan samenhangen. [gedaagde] zal de benodigde gegevens dienen te verstrekken. De vordering onder a. is derhalve toewijsbaar, waarbij de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en aan een maximum zal worden gebonden, welke de pachtkamer gelet op de omstandigheden van het geval redelijk voorkomt.
De vordering onder b. wordt afgewezen. Uit de door de gemeente overgelegde lijsten blijkt dat aan [gedaagde] een landbouwperceel is verpacht vanaf 1980 tot 2000 en vanaf 2002 tot 2004 en niet betwist is dat hij nog steeds grond pacht van de gemeente Mill. Het betrof in die jaren steeds een kortlopende pacht, die in 2001 is onderbroken omdat de gemeente volgens eigen stellingen de grond, die [gedaagde] jaarlijks pachtte, nodig had voor grondruil in verband met de aanleg van een fietspad. In 2002 is de pachtrelatie tussen [gedaagde] en de gemeente hersteld. Er is derhalve geen sprake van een einde aan de pachtrelatie tussen partijen, zeker niet omdat de niet-toekenning van een pachtperceel in 2001 was gelegen in een omstandigheid die niet aan [gedaagde] kan worden tegengeworpen.
De gevorderde vergoeding van de waarde van het melkquotum is derhalve nog niet opeisbaar.
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
DE BESLISSING
De pachtkamer
- veroordeelt [gedaagde] om binnen 4 weken na betekening van dit vonnis aan de gemeente Mill althans aan haar gemachtigde ter hand te stellen alle noodzakelijke gegevens voor het vaststellen van de waarde van het melkquotum, zoals die door de gemachtigde van de gemeente Mill aan [gedaagde] zullen worden bekend gemaakt, zoals onder meer de meitellingen van het bedrijf van [gedaagde] over de jaren 1983 en 1984, met daarbij de toekenning van de heffingvrije hoeveelheid melk door de COS in 1984 dit alles op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag voor iedere dag dat [gedaagde] met de gevraagde overhandiging in gebreke is en tot een maximum van € 5.000,--, een gedeelte van een dag voor een hele dag te rekenen;
- compenseert de kosten van de procedure;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch, sector kanton bestaande uit mr. P. van Uffelen, voorzitter, W.L.G.L. Lamers en L.A. van Amstel als deskundige leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de pachtkamer van de rechtbank te ‘s-Hertogenbosch, sector kanton van 29 juli 2008 door mr. P. van Uffelen, voorzitter, in tegenwoordigheid van de griffier
Zaaknummer CP 485551/1/07 blad 4
vonnis