
Jurisprudentie
BE9203
Datum uitspraak2008-08-07
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/823 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/823 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herhaald verzoek om herziening: geen nieuwe feiten en omstandigheden.
Uitspraak
07/823 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 7 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 30 november 2006, kenmerk BZ 7426, JZ/E60/2006, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door ing. J.H. Nahuijsen te Veghel, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Blijkens de gedingstukken heeft appellant, geboren in 1939 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, in augustus 2000 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet en om toekenning van, onder meer, een periodieke uitkering. Appellant heeft hierbij vooral gewezen op zijn internering gedurende de naoorlogse Bersiap-periode in het kamp Gedoeng Delapan en het meemaken van beschietingen aldaar.
Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 1 december 2000, op de grond dat niet is gebleken dat appellant getroffen is geweest door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Tegen dat besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt, zodat dit tussen partijen rechtens onaantastbaar is geworden.
1.2. Appellant heeft nadien meerdere malen aan verweerster verzocht om het onder 1.1 genoemde besluit te herzien en hem alsnog te erkennen als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet, welke verzoeken telkens met toepassing van artikel 61, derde lid, van de Wet zijn afgewezen op de grond dat geen relevante nieuwe gegevens naar voren zijn gekomen. Ook deze besluiten zijn in rechte onaantastbaar geworden. De Raad verwijst hier naar zijn uitspraken van 10 april 2003, nr. 02/2353 WUBO, van 12 mei 2005, nr. 04/3221 WUBO en van 3 mei 2006, nr. 05/3802 WUBO.
1.3. In augustus 2006 heeft appellant verweerster nogmaals verzocht om hem onder herziening van het onder 1.1 genoemde besluit alsnog te erkennen als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van de Wet. Appellant heeft hierbij overgelegd een getuigen-verklaring van 18 augustus 2006 van [naam getuige] (hierna: [naam getuige]). In deze verklaring heeft [naam getuige] aangegeven - samengevat - dat appellant onder dezelfde omstandigheden in hetzelfde kamp heeft verbleven als zijzelf en dat zij op grond van die omstandigheden wel als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is erkend.
Verweerster heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 20 september 2006, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, op de grond dat appellant ook deze keer geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht, zodat geen aanleiding bestaat tot herziening van het over de eerdere aanvraag van appellant van augustus 2000 genomen afwijzende besluit. Hierbij is overwogen dat bij een eerder herzieningsverzoek al een getuigenverklaring van [naam getuige] is ingediend en beoordeeld.
1.4. In bezwaar en beroep is door en namens appellant uitvoerig gewezen op allerlei formele fouten die in zijn ogen bij de behandeling van zijn verzoek door verweerster zijn gemaakt alsmede op allerlei procedurele onnauwkeurigheden in de fase van beroep bij de Raad. Met klem is verder benadrukt dat [naam getuige] op grond van gelijke omstandigheden wel is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Daarnaast heeft hij nog een verklaring van zijn zus [naam zus], geboren in 1937, van 21 oktober 2006 overgelegd, inhoudende dat zij en appellant in hetzelfde kamp onder dezelfde omstandigheden hebben verbleven en daar vrijheidsberoving en vijandelijke bedreigingen hebben ondergaan.
2. De Raad overweegt, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, het volgende.
2.1. De Raad heeft aan de hand van de gedingstukken kunnen vaststellen dat de door appellant gesignaleerde onregelmatigheden in de procedures - wat daarvan verder ook zij - hem niet in zijn materiƫle belangen hebben geschaad. Appellant heeft, zij het soms na enig misverstand en/of enige vertraging, zowel in de procedures bij verweerster als bij de Raad ten volle en uitputtend zijn standpunt naar voren kunnen brengen en toelichten. Niet is voorts gesteld of gebleken dat bepalingen van openbare orde zijn geschonden. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen grond om het bestreden besluit reeds te vernietigen wegens formele gebreken.
2.2. Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, zodat de Raad de wijze waarop verweerster van deze bevoegdheid gebruik maakt met terughoudendheid dient te toetsen. Dit klemt in dit geval temeer nu het hier gaat om een herhaald verzoek om herziening.
Hierbij staat centraal de vraag of de betrokkene bij het verzoek om herziening dan wel in bezwaar feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die verweerster bij de eerdere afwijzing niet bekend waren en dat besluit in een zodanig ander licht plaatsen dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om dat besluit te herzien.
2.2.1. De Raad heeft in hetgeen door en namens appellant is aangevoerd voor een bevestigende beantwoording van die vraag geen grondslag gevonden.
Bij het onderhavige herzieningsverzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, heeft appellant herhaald hetgeen hij reeds ter ondersteuning van zijn eerdere verzoeken had aangevoerd. In aanmerking genomen dat appellant, naar uit de gedingstukken blijkt, inderdaad al bij een eerder herzieningsverzoek een getuigenverklaring van [naam getuige] had ingediend en haar nu overgelegde getuigenverklaring geen verdere specifieke bijzonderheden over appellant bevat, heeft verweerster terecht overwogen dat appellant bij zijn huidige herzieningsverzoek geen nieuwe gegevens heeft ingebracht. De in beroep, en dus in feite te laat, nog naar voren gebrachte getuigenverklaring van [naam zus] bevat die specifieke bijzonderheden over appellant evenmin; bovendien zijn blijkens de gedingstukken al bij de beoordeling van eerdere verzoeken van appellant de bij verweerster over [naam zus], vanwege een door haar ingediende aanvraag, bekende gegevens geraadpleegd.
2.3. In aanmerking genomen dat de gegevens over (de zaken van) [naam getuige] en [naam zus] al bij eerdere verzoeken aan de orde zijn geweest, kan bij het huidige herzieningsverzoek een beroep op het beginsel van gelijke behandeling geen doel meer treffen.
2.4. Gelet op het hiervoor overwogene kan niet worden gezegd dat verweerster niet heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening over te gaan.
3. De Raad komt tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) M. van Berlo.
HD