
Jurisprudentie
BE9215
Datum uitspraak2008-08-07
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2617 WUV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2617 WUV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen sprake van ziekten of gebreken die redelijkerwijs verband houden met het overlijden van de vader: geen gelijkstelling met vervolgde.
Uitspraak
07/2617 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster)
Datum uitspraak: 7 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 17 april 2007, kenmerk BZ 46857, JZ/A70/2007, ten aanzien van appellant genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008. Namens appellant is verschenen mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in februari 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om op grond van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. In dat verband heeft appellant gewezen op zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indiƫ en in het bijzonder op het omkomen van zijn vader in 1944 bij de torpedering van de Junyo Maru.
1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 9 januari 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit, op de grond - voor zover hier van belang - dat bij appellant geen sprake is van ziekten of gebreken die redelijker-wijs verband houden met het overlijden van zijn vader, zodat er geen aanleiding bestaat appellant met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet met de vervolgde gelijk te stellen.
2. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
2.1. Allereerst verwijst de Raad naar zijn overwegingen onder 3.4 in de uitspraak van heden in het geding nummer 07/2744 WUBO tussen appellant en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke overwegingen eveneens gelden voor de onderhavige procedure.
2.2. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet kan verweerster - voor zover van toepassing - met de vervolgde gelijk stellen de persoon die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met de vervolging, indien het niet toepassen van de Wet ten aanzien van deze persoon een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat aan verweerster een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dat brengt met zich dat de Raad het besluit slechts terughoudend kan toetsen.
2.3. Uit de stukken komt naar voren dat verweerster het omkomen van de vader van appellant op zichzelf heeft aangemerkt als een omstandigheid welke overeenkomst vertoont met vervolging. Niettemin heeft verweerster geweigerd om van de haar in artikel 3, tweede lid, van de Wet gegeven bevoegdheid gebruik te maken, omdat zij bij appellant geen ziekten of gebreken heeft geconstateerd waarvan kan worden vastgesteld dat deze redelijkerwijs verband houden met het omkomen van zijn vader, zodat appellant voor een periodieke uitkering niet in aanmerking komt.
2.4. Naar vaste rechtspraak van de Raad kan verweerster bij de beoordeling van op het onder 3.1 genoemd artikelonderdeel gebaseerde aanspraken in redelijkheid deze norm hanteren.
2.5. Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster is in overeen-stemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op een rapport van een door de arts J.J. Nasheed-Linssen bij appellant verricht medisch onderzoek. Zoals ook blijkt uit de onder 3.1 genoemde WUBO-uitspraak komt uit dat rapport naar voren dat de (lichte) psychische klachten van appellant voornamelijk voortvloeien uit de periode van zwerven en het niet erkend zijn door zijn (biologische) vader; de steeds terugkerende herinneringen zien ook op genoemde periode en hebben voorts geen kenmerken van onverwerkte rouw betreffende zijn vader.
2.6. Gezien de beschikbare medische informatie heeft de Raad geen aanknopingspunt kunnen vinden om te twijfelen aan de volledigheid van het onderzoek door de arts Nasheed-Linssen dan wel aan de juistheid van haar bevindingen en conclusies. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster ook, mede gezien de medische historie van appellant, terecht geen aanleiding gezien appellant nader te onderwerpen aan een extern psychiatrisch onderzoek. Hierbij wordt nog opgemerkt dat daar waar sprake is van een verband met het omkomen van de vader, het moet gaan om de directe gevolgen die het overlijden van de vader voor de psychische gesteldheid van appellant heeft gehad en niet om de meer indirecte gevolgen, zoals het niet zijn erkend door de vader.
2.7. Gezien het voorgaande kan niet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen appellant niet met de vervolgde gelijk te stellen. Derhalve bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond.
3. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) M. van Berlo.
HD