
Jurisprudentie
BE9225
Datum uitspraak2008-08-08
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1787
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-26
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/1787
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vrijstelling en bouwvergunning voor opvang dak- en thuislozen in voormalig kantoorgebouw.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1787
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 augustus 2008
inzake
het bestuur van de Vereniging van Eigenaars IBB 40,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op de besluiten van 14 mei 2008 waarbij verweerder aan Abrona Vastgoed te Soesterberg (hierna: vergunninghouder) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), vergunning op grond van artikel 3 van de Algemene leefmilieuverordening, en een bouwvergunning heeft verleend voor het verbouwen van een kantoorruimte tot een opvangcentrum voor dak- en thuislozen op het perceel Ina Boudier-Bakkerlaan 155 te Utrecht.
1.2 Het verzoek is op 6 augustus 2008 ter zitting behandeld, waar namens verzoekster is verschenen ir. N.C. Wortel, voorzitter, en M. Schaaps, penningmeester. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M.L. Krak, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens vergunninghouder zijn M. Euverman, directeur Zorg & Kwaliteit, drs. J.P. Dondorp en G.P.N. Sturkenboom ter zitting verschenen.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verzoekster geen belanghebbende bij het geding is omdat, hoewel zij opkomt voor de belangen van haar leden en daarmee voor een collectief belang, het appartementencomplex waarvan de leden van verzoekster eigenaar zijn te ver van het onderhavige project is verwijderd.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in dit standpunt. Naar voorlopig oordeel is er onvoldoende aanleiding om verzoekster niet als belanghebbende aan te merken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster blijkens haar statuten ten doel heeft het beheer van het gebouw en het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van eigenaars. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt.
Voorts is niet uitgesloten dat vanaf de bovenste verdieping van het door verzoekster op te richten complex zicht zal zijn op het onderhavige gebouw waarin de opvang wordt gerealiseerd en de afstand tussen beide gebouwen is hemelsbreed circa 200 meter. Met inachtneming van de door verzoekster gestelde ruimtelijke uitstraling van de geplande voorziening, neemt de voorzieningenrechter, gelet op dat zicht en die betrekkelijk geringe afstand, vooralsnog aan dat het belang van verzoekster rechtstreeks bij de besluiten is betrokken.
2.4 Verzoekster is niet opgekomen tegen het oordeel van verweerder dat het project, ten behoeve waarvan kantoorruimte wordt verbouwd tot maatschappelijke voorziening, in strijd is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Krommerijn”. De voorzieningenrechter gaat er ook van uit dat het project in strijd is met de planvoorschriften. Om aan het project planologisch medewerking te verlenen heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
2.5 Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen.
Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Op 1 september 2006 is in werking getreden de circulaire van gedeputeerde staten van 4 juli 2006. Het project past binnen de bij de circulaire behorende limitatieve lijst (onder 3.1.2. subB.b) op basis waarvan burgemeester en wethouders zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kunnen verlenen voor de realisering van functiewijzigingen van bestaande opstallen, de daaruit voortkomende bouwactiviteiten alsmede uitbreiding van bestaande functies op buurt- en wijkniveau. Bij de omzetting naar wonen geldt het maximum aantal woningen van 100 voor de hoofdkern in de gemeente Utrecht. Verweerder was derhalve bevoegd om vrijstelling te verlenen.
2.6 Verzoekster stelt dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De ruimtelijke onderbouwing staat volgens verzoekster vol met omissies en niet onderbouwde aannames. Onvoldoende duidelijk is van welke doelgroep sprake is en waarom gekozen is voor deze locatie.
2.7 De voorzieningenrechter heeft hierin onvoldoende aanleiding gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing in dit geval niet aan de vrijstelling ten grondslag kon worden gelegd.
Ter zitting heeft verweerder erkend dat de ruimtelijke onderbouwing omissies bevat en daarom in heroverweging zal worden aangepast. Verweerder heeft in het kader van de heroverweging van een besluit bij de beslissing op het bezwaar de gelegenheid om onjuistheden te herstellen.
De voorzieningenrechter heeft - mede gezien de in deze procedure overgelegde aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing en de toelichting ter zitting - onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het bezwaar gegrond verklaard zal moeten worden wegens het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voldoende duidelijk is dat het project is gericht op maximaal 24 mensen met een (lichte) verstandelijke beperking die na een periode van dakloosheid (en komende uit een eerste opvangvoorziening) toe zijn aan een vorm van individueel wonen. Zoals ter zitting is toegelicht heeft vergunninghouder ruime ervaring met de opvang van verstandelijk gehandicapten en de voorzieningenrechter ziet niet in waarom zij op basis van die ervaring niet in staat zou zijn om de te verwachten overlast in te schatten en de vereiste begeleiding daarop af te stemmen. Ten aanzien van de locatie is nader toegelicht dat de bewoners vanaf deze locatie hun (begeleid) werk goed kunnen bereiken.
2.8 Verzoekster stelt voorts dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Verzoekster vreest dat het project een onaanvaardbare vorm van overlast voor omwonenden (bijvoorbeeld voor vrouwen bij de bushalte) met zich brengt en zal leiden tot grote materiële en immateriële schade voor omwonenden. In de directe omgeving zal veel overlast ontstaan door rondhangende dak- en thuislozen. De overlast van de binnenstad wordt door deze voorziening verplaatst naar de woonwijken. Verzoekster heeft weinig vertrouwen in het op te stellen beheersplan en een op te richten commissie; zij acht deze maatregelen ontoereikend om de problemen te voorkomen. Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat verzoekster 22 miljoen euro heeft geïnvesteerd. De communicatie met de omgeving is ontoereikend geweest.
2.9 Niet is gebleken dat verweerder bij de belangenafweging onvoldoende acht heeft geslagen op de belangen van omwonenden. De veiligheid van omwonenden komt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet op onaanvaardbare wijze in het gedrang. Door vergunninghouder wordt gezorgd voor begeleiding gedurende 24 uur per dag, zodat de bewoners individueel kunnen wonen. De opvang richt zich op dak- en thuislozen, waarbij de verstandelijke beperking op de voorgrond staat. Gebruik van harddrugs wordt niet getolereerd. Nu sprake is van een dergelijke begeleide woonvoorziening is het geschetste beeld dat overlast vanuit de binnenstad wordt verplaatst, niet herkenbaar. Gelet op de uitgebreide toelichting van vergunninghouder ter zitting is er vooralsnog geen reden te twijfelen aan de intensiteit en effectiviteit van de begeleiding van de bewoners van het project. Daargelaten of het overgelegde communicatieplan toereikend is, kan dit aan het voorgaande niet afdoen, omdat dit geen consequenties heeft voor de planologische aanvaardbaarheid van het project.
2.10 Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat de realisering van het project leidt tot schade in de vorm van een substantiële waardevermindering, overweegt de voorzieningenrechter met verweerder dat verzoekster een verzoek tot vergoeding van planschade kan indienen. Deze grief kan om die reden niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening. Met betrekking tot de grief van verzoekster dat het onderliggend akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting ontoereikend is, overweegt de voorzieningenrechter dat deze eerst ter zitting ingebrachte stelling niet nader is onderbouwd en voorts onvoldoende aannemelijk is geworden dat het project niet voldoet of, na het stellen van aanvullende voorschriften, kan voldoen aan de geldende voorschriften.
2.11 Anders dan door verzoekster is betoogd, is er naar voorlopig oordeel onvoldoende om te oordelen dat verweerder bij de afweging van de in het geding zijnde belangen onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van verzoekster. Verweerder heeft naar voorlopig oordeel in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning kunnen verlenen.
2.12 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. drs. H. Maaijen mr. H.J.H. van Meegen
Afschrift verzonden op: