Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9265

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707276/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 20 november 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) het verzoek van de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. (hierna: de PO) om het toekennen van nadeelcompensatie afgewezen.


Uitspraak

200707276/1. Datum uitspraak: 27 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A., gevestigd te Kapelle, appellante, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 20 november 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) het verzoek van de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. (hierna: de PO) om het toekennen van nadeelcompensatie afgewezen. Bij besluit van 7 september 2007 heeft de minister het door de PO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft de PO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2007. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2008, waar de PO, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans en mr. W.H. Lindhout, beiden advocaat te Bergen op Zoom, vergezeld van [bestuurslid] van de PO, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Nagel, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek heropend en de PO verzocht nadere schriftelijke inlichtingen te verstrekken. De PO heeft dat bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2008, gedaan. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2008, heeft de minister een reactie ingediend. Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 20 juli 2004 heeft de minister de PO voor het vangstseizoen 2004 een vergunning krachtens artikel 12 van de Natuurbeschermingswet verleend voor het mechanisch vissen van kokkels in het staatsnatuurmonument De Waddenzee. Bij uitspraak van 14 september 2004 (nr. 200407395/1) heeft de Voorzitter van de Afdeling een verzoek van de PO om opheffing van de schorsende werking van de tegen dat besluit gemaakte bezwaren afgewezen. Bij besluit van 18 oktober 2004 heeft de minister de bezwaren ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het besluit van 18 oktober 2004 bij uitspraak van 1 juni 2005 (nr. 200409107/1), vernietigd. Bij besluit van 14 juli 2005 heeft de minister de bezwaren gegrond verklaard. Het tegen dit besluit door de PO ingestelde beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 2 augustus 2006 (nr. 200507462/1) ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de minister bij het besluit van 14 juli 2005 het besluit van 20 juli 2004 - voor zover het betreft de verleende vergunning voor mechanische kokkelvisserij in het litoraal van de Waddenzee - heeft heroverwogen en dat besluit in zoverre (impliciet) heeft herroepen. De PO heeft de minister bij brief van 11 oktober 2006 verzocht in verband met de herroeping op 14 juli 2005 van de vergunning nadeelcompensatie tot een bedrag van € 62.950.000,00 toe te kennen voor gederfde winst en gemaakte kosten in het vangstseizoen 2004. 2.2. Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Omdat die wet niet voorziet in overgangsrecht voor verzoeken om schadevergoeding, geldt die wet ten aanzien van dergelijke verzoeken vanaf de inwerkingtreding daarvan. Ingevolge artikel 31 van de Natuurbeschermingswet 1998 kent de minister, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een door de minister genomen besluit op grond van hoofdstuk III van deze wet, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, die belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Ingevolge artikel 61 van de Natuurbeschermingswet 1998 geldt een besluit dat is genomen op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet als een besluit genomen op grond van artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998. Artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 maakt deel uit van hoofdstuk III van die wet. 2.3. De minister heeft aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit tot afwijzing van het verzoek ten grondslag gelegd dat causaal verband tussen de herroeping van de vergunning en de gestelde schade ontbreekt. Voorts stelt hij dat het nadeel voorzienbaar was, nu de PO er ieder jaar rekening mee moest houden dat geen vergunning zou worden verleend dan wel dat van een verleende vergunning geen gebruik zou kunnen worden gemaakt. Op grond van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004 was volgens de minister te meer voorzienbaar dat geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de verleende vergunning. 2.4. In beroep betoogt de PO dat de minister ten onrechte geen grond ziet voor nadeelcompensatie in het beginsel van égalité devant les charges publiques en het vertrouwensbeginsel. Zij voert aan dat ten bate van het publieke natuurbeschermingsbelang een onevenredige last is opgelegd aan de particuliere belangen van de kokkelvissers. Deze last was volgens haar niet voorzienbaar en valt evenmin binnen het ondernemersrisico. 2.4.1. Het betoog faalt. In deze procedure staat ter beoordeling of de minister het verzoek om vergoeding van schade voor zover deze is veroorzaakt door het rechtmatige besluit tot herroeping van de verleende vergunning, terecht heeft afgewezen. De Afdeling beantwoordt die vraag bevestigend. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat causaal verband ontbreekt. Het besluit van 14 juli 2005 tot herroeping van de vergunning van 20 juli 2004 kan immers niet de oorzaak zijn van de gestelde schade over het vangstseizoen 2004, dat toen immers al was beëindigd. Reeds daarom heeft de minister het verzoek terecht afgewezen. Aan een beoordeling van de vraag of de PO recht heeft op vergoeding van schade veroorzaakt door het volgens haar onrechtmatige besluit tot verlening van de vergunning van 20 juli 2004, komt de Afdeling niet toe, nu de PO haar beroep uitdrukkelijk heeft beperkt tot de afwijzing van haar verzoek om nadeelcompensatie, voor zover dat verzoek betrekking had op schade veroorzaakt door een rechtmatig besluit. 2.5. Hetgeen de PO heeft aangevoerd leidt niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hazen voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008 417.