
Jurisprudentie
BE9284
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708498/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708498/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de manegeactiviteiten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200708498/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/621 en 07/622 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 23 oktober 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Slochteren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Slochteren (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen de manegeactiviteiten op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 mei 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2007, verzonden op 24 oktober 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 2 januari 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2008, waar het college, vertegenwoordigd door J.J. Jullens, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. [appellant] is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het op 19 december 2006 ingediende handhavingsverzoek dient te worden aangemerkt als een nieuw verzoek om handhaving en niet als een aanvulling op de reeds eerder door [appellant] ingediende verzoeken om handhaving.
2.1.1. Dit betoog faalt. Het op 19 december 2006 ingediende handhavingsverzoek heeft evenals de eerder door [appellant] ingediende handhavingsverzoeken betrekking op de manegeactiviteiten die plaatsvinden op het perceel. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college het verzoek van 19 december 2006 terecht niet als een nieuw verzoek, maar als een aanvulling op de eerdere verzoeken om handhaving heeft beschouwd. Het college heeft dit verzoek derhalve terecht meegenomen bij de heroverweging in bezwaar.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied (herziening 1997)" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor agrarische bedrijven, waaronder intensieve veehouderij, met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen, bijgebouwen, andere bouwwerken, andere werken en erven.
Ingevolge artikel 1, onder y.1, van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bedrijf verstaan: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Ingevolge artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in lid 1 omschreven bestemming.
2.3. [belanghebbende] exploiteert op het perceel een paardenfokkerij. De bedrijfsactiviteiten zijn gericht op het fokken en africhten van paarden. Tevens worden op het perceel pensionpaarden gestald en bereden. Niet in geschil is dat het stallen en berijden van pensionpaarden op het perceel zich niet verdraagt met de ter plaatse geldende agrarische bestemming. Er is derhalve gehandeld in strijd met artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat concreet zicht op legalisering bestaat. Hij voert daartoe aan dat weliswaar vrijstelling is verleend voor het gebruik van het perceel ten behoeve van pensionpaarden, maar dat dit niet met zich brengt dat op het gehele buitenterrein paardensport kan worden beoefend. Het geven van paardrijlessen, clubactiviteiten, het houden van wedstrijden en dergelijke vallen niet onder de verleende vrijstelling, aldus [appellant].
2.5.1. Ten tijde van het besluit op bezwaar was het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 1997, herziening [locatie] te Scharmer" ter hernieuwde goedkeuring aan het college van gedeputeerde staten van Groningen verzonden. Daarnaast lag op dat moment een ontwerp van de krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening te verlenen vrijstelling ter inzage. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat concreet zicht op legalisering bestond.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft het vrijstellingsbesluit tevens betrekking op het aan de eigenaren van de pensionpaarden geven van paardrijlessen binnen de loop- en fokstal en binnen de rijbak op het perceel. Niet aannemelijk is gemaakt dat de paardrijlessen ook op andere delen van het perceel plaatsvinden, noch dat op het perceel wedstrijden dan wel andere clubactiviteiten worden georganiseerd. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college van handhavend optreden heeft kunnen afzien. Het betoog van [appellant] faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
494.