
Jurisprudentie
BE9286
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708991/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708991/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 30 juni 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de belastingdienst) aan [appellante] een voorschot huurtoeslag voor 2006 toegekend van € 3.336,00.
Uitspraak
200708991/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/712 van de rechtbank Roermond van 14 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen, kantoorhoudend te Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de belastingdienst) aan [appellante] een voorschot huurtoeslag voor 2006 toegekend van € 3.336,00.
Bij besluit van 30 maart 2007 heeft de belastingdienst het toegekende voorschot gewijzigd en een voorschot huurtoeslag voor 2006 van € 380,00 toegekend.
Bij besluit van 9 mei 2007 heeft de belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, hoger beroep ingesteld.
De belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2007, waar [appellante] in persoon en bijgestaan door mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, en de belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, medewerker van de belastingdienst, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt in deze wet onder berekeningsjaar verstaan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Awir wordt, indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Awir wordt het toetsingsinkomen van een medebewoner die een eerstegraads bloed- of aanverwant in de neergaande lijn of een pleegkind is van de belanghebbende, zijn partner, of van een medebewoner, en die bij de aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar niet heeft bereikt, voor de toepassing van het tweede lid slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 4.268,00.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, voor zover thans van belang, is op deze wet de Awir van toepassing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt geen huurtoeslag toegekend als de rekenhuur, vermeerderd met het bedrag dat daarop eventueel krachtens artikel 5, vierde lid, in mindering wordt gebracht hoger is dan € 604,72 (per 1 juli 2006: € 615,01) per maand als de huurder, diens partner of een van de medebewoners 23 jaar of ouder is, dan wel de woning deelt met een kind of pleegkind van de huurder, diens partner of een medebewoner.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag is het eerste lid niet van toepassing na overschrijding van de bedragen, genoemd in het eerste lid, als over de maand die onmiddellijk voorafging aan die overschrijding een huurtoeslag is toegekend en die overschrijding niet het gevolg is van een verhuizing naar een andere woning.
2.2. In het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de belastingdienst de bij eerdere besluiten toegekende voorlopige huurtoeslag over 2006 herzien en op € 380,00 vastgesteld. Daardoor is een vordering voor de belastingdienst van € 2.956,00 ontstaan. Daaraan heeft de belastingdienst ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, de rekenhuur hoger is dan het in artikel 13, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag, zoals dat gold tot 1 juli 2006 en dat [appellante] derhalve geen recht heeft op huurtoeslag voor de periode januari tot en met juni 2006.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het inkomen van haar dochter voor de beoordeling van het recht op en de hoogte van de huurtoeslag dient te worden betrokken. In dat verband voert zij aan dat haar dochter nog niet de leeftijd van 27 jaar heeft bereikt en dat haar uitkering krachtens de Wet werk en bijstand wordt gekort omdat haar dochter inkomsten heeft. In de Wet op de huurtoeslag is niet bepaald dat het inkomen van inwonende kinderen moet worden meegeteld, indien de ouder recht heeft op de alleenstaande ouderkorting, zoals geregeld in de Wet Inkomstenbelasting 2001.
Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 13, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag niet van toepassing is omdat zij op 31 december 2005 geen recht had op huursubsidie. In dat verband betoogt zij dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 november 2006, waarbij de haar eerder toegekende huursubsidie over het tijdvak 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 is ingetrokken.
2.4. Uit het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag in samenhang met artikel 7, tweede lid, van de Awir volgt dat de draagkracht van medebewoners mede van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op huurtoeslag en dat het toetsingsinkomen van de medebewoners mede in aanmerking dient te worden genomen. Vast staat dat de dochter van [appellante] voor aanvang van het berekeningsjaar de leeftijd van 23 jaar had bereikt, zodat artikel 7, vijfde lid, van de Awir niet van toepassing is. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de minister terecht het toetsingsinkomen van de dochter van [appellante] in aanmerking heeft genomen bij de bepaling van de tegemoetkoming. De stellingen van [appellante] dat haar uitkering krachtens de Wet werk en bijstand wordt gekort omdat haar dochter inkomsten heeft en dat zij recht heeft op de alleenstaande ouderkorting, zoals geregeld in de Wet Inkomstenbelasting 2001, maken dat niet anders, omdat deze wetten geen betrekking hebben op de beoordeling of aanspraak op huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag bestaat.
2.5. Vast staat dat [appellante] op 31 december 2005 geen recht had op huursubsidie, omdat de eerder toegekende huursubsidie voor het tijdvak van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 bij besluit van 22 november 2006 is ingetrokken. Dat dat besluit ten tijde van belang nog niet in rechte onaantastbaar was geworden, maakt dat niet anders, nu dat besluit wel in werking was getreden. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het beroep van [appellante] op artikel 13, tweede lid, van de Awir niet kan slagen.
Het hoger beroep faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
307.