Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9287

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800079/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 januari 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellante] bij eerder besluit toegekende huursubsidie over de periode 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd in € 0,00 en het aan [appellante] uitgekeerde bedrag van € 1.292,80 teruggevorderd.


Uitspraak

200800079/1. Datum uitspraak: 27 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9082 van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 november 2007 in het geding tussen: [appellante] en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, thans: de minister voor Wonen, Wijken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 januari 2006 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aan [appellante] bij eerder besluit toegekende huursubsidie over de periode 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd in € 0,00 en het aan [appellante] uitgekeerde bedrag van € 1.292,80 teruggevorderd. Bij besluit van 7 november 2006 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 5 november 2007, verzonden op 6 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door R. Smeelen, gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Stevens, gemachtigde, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet, ten tijde van belang, wordt geen huursubsidie toegekend als de huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, naar het oordeel van onze minister, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden. Ingevolge het tweede lid, ten tijde van belang, stelt onze minister alvorens hij tot toepassing van het eerste lid overgaat, burgemeester en wethouders in de gelegenheid om binnen vier weken een advies daarover uit te brengen. Op verzoek van burgemeester en wethouders wordt die termijn met ten hoogste vier weken verlengd. Ingevolge het derde lid, ten tijde van belang, volgt onze minister in zijn besluit het advies van burgemeester en wethouders, behoudens de mogelijkheid tot afwijking van een voor de huurder negatief advies in uitzonderlijke gevallen. 2.2. In het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de woning van [appellante] volgens de Huursubsidiewet niet past bij haar persoonlijke en financiële omstandigheden. In het besluit van 7 november 2006 heeft de minister overwogen dat het college van burgemeester en wethouders de woning niet passend vond op het moment dat [appellante] daarin is gaan wonen en dat het college een urgentieverklaring had verleend, zodat zij binnen een redelijke termijn een andere bij haar situatie passende woning had kunnen vinden. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister in het bestreden besluit van een onjuiste beoordelingsdatum is uitgegaan, omdat niet is uitgegaan van de datum waarop de huur is ingegaan maar van de datum dat [appellante] zich op het adres van de woning heeft doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het gelet op het feit dat [appellante] in juni 2005 haar faillissement heeft aangevraagd, niet aannemelijk kan worden geacht dat zij op 25 mei 2005 in zodanige economische omstandigheden verkeerde, dat de woning op dat tijdstip wel passend kon worden geacht. 2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte niet heeft vernietigd omdat de minister van een onjuiste beoordelingsdatum is uitgegaan. In dat verband betoogt zij dat een groot verschil bestaat tussen haar situatie op 25 mei 2005 en 21 juni 2005. Zij stelt dat de woning [locatie] haar destijds is geweigerd omdat de huur daarvan te laag was gelet op haar inkomen. Vervolgens heeft zij [locatie 2] aangeboden gekregen. Voorts stelt zij dat haar urgentieverklaring betrekking had op een woning met een hogere huur. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank haar oordeel dat niet aannemelijk kan worden geacht dat zij op 25 mei nog in zodanige omstandigheden verkeerde dat de woning [locatie 2] wel passend kon worden geacht niet met feiten heeft gestaafd. In dat verband stelt zij dat zij pas kort voor de faillissementsaanvraag door haar zakenpartner op de hoogte is gesteld van de slechte financiële situatie. 2.5. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning op het tijdstip dat [appellante] daarin is gaan wonen (21 juni 2005) niet passend was. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister voor de beoordeling of de woning passend, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet, is van het tijdstip dat de huur ingaat had moeten uitgaan. Vast staat dat de huurovereenkomst op 25 mei 2005 is ingegaan. Nu tussen de ingangsdatum van die overeenkomst en de datum waarvan de minister is uitgegaan slechts een gering tijdsverloop zit en [appellante] op 15 juni 2005 tezamen met haar zakenpartner op eigen verzoek faillissement heeft aangevraagd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet aannemelijk kan worden geacht dat zij op 25 mei 2005 nog in zodanige economische omstandigheden verkeerde dat de woning op dat tijdstip wel passend kon worden geacht. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat [appellante] op geen enkele wijze met stukken heeft gestaafd dat zij op dat tijdstip nog wel in zodanige economische omstandigheden verkeerde. Haar stelling dat zij pas kort voor de faillissementsaanvraag door haar zakenpartner van de financiële situatie op de hoogte zou zijn gebracht, maakt dat, daargelaten de juistheid daarvan, niet anders, omdat deze omstandigheid op zichzelf niet afdoet aan haar financiële situatie. Het hoger beroep slaagt niet. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. Graat lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008 307.