
Jurisprudentie
BE9294
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801146/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801146/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 24 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 7 januari 2008 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200801146/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Het Noordbrabants Landschap, gevestigd te Haaren, en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Landgoed 't Groene Erfdeel, gevestigd te Udenhout, gemeente Tilburg,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 7 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Het Noordbrabants Landschap en de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: Het Noordbrabants Landschap en de Brabantse Milieufederatie) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 februari 2008, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Landgoed 't Groene Erfdeel (hierna: 't Groene Erfdeel) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2008, beroep ingesteld.
Het Noordbrabants Landschap en de Brabantse Milieufederatie hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2008, waar Het Noordbrabants Landschap en de Brabantse Milieufederatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], 't Groene Erfdeel, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door L.J. van Wissen en ing. P.P.M. Veraart, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het Noordbrabants Landschap, de Brabantse Milieufederatie en 't Groene Erfdeel betogen dat het college ten onrechte - vanwege de ongunstige plaatselijke omstandigheden wat betreft ammoniakbelasting - heeft besloten dat geen milieu-effectrapport moet worden gemaakt.
2.1.1. Ingevolge het vierde lid van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag bij de beoordeling of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, rekening houden met de in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG (hierna: de Richtlijn) vermelde omstandigheden. In deze bijlage zijn kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect als omstandigheden genoemd.
2.1.2. In hetgeen Het Noordbrabants Landschap, de Brabantse Milieufederatie en 't Groene Erfdeel hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de in bijlage III van de Richtlijn aangegeven omstandigheden. De beroepsgrond faalt.
2.2. Het Noordbrabants Landschap, de Brabantse Milieufederatie en 't Groene Erfdeel betogen verder dat in de stallen 1 en 2 niet de beste beschikbare technieken worden toegepast, omdat deze zijn uitgevoerd met een chemische luchtwasser met een rendement van 70%. Volgens hen kan, mede gezien de omstandigheid dat in de omgeving van de inrichting bosgebieden zijn gelegen op niet voor verzuring gevoelige grond, uitsluitend een chemische luchtwasser met een rendement van 95% worden aangemerkt als beste beschikbare techniek.
2.2.1. De Afdeling is van oordeel dat dit onderdeel van de beroepsgrond faalt. Zij wijst voor de motivering van dit oordeel naar de rechtsoverwegingen van de uitspraak van de voorzitter van 16 april 2008, no. 200801146/2. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter te komen.
2.2.2. Voor zover het Noordbrabants Landschap, de Brabantse Milieufederatie en 't Groene Erfdeel voorts nog betogen dat de revisievergunning ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij diende te worden geweigerd omdat niet kan worden voldaan aan voorschriften die vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden dienden te worden gesteld, maar die niet met toepassing van de in aanmerking komende beste beschikbare technieken konden worden gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat de grond faalt, omdat genoemde bepaling uitsluitend van toepassing is op een inrichting die een gpbv-installatie als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer en vast staat dat het hier niet gaat om een dergelijke inrichting. De beroepsgrond faalt.
2.3. De beroepen zijn ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
373-570.