Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9302

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708772/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij ongedateerd besluit, verzonden 17 maart 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude (hierna: het college) de zienswijze van [belanghebbende], voor zover betrekking hebbend op de beperking van de agrarische bedrijfsvoering en de op te richten woningen op korte afstand van dit agrarisch bedrijf, gegrond verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard en geweigerd aan Kunst- en Antiekstudio Lelystad B.V. (hierna: Kunst- en Antiekstudio) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van zeven woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200708772/1. Datum uitspraak: 27 augustus 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kunst- en Antiekstudio Lelystad B.V., gevestigd te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/9838 van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 november 2007 in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kunst- en Antiekstudio Lelystad B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude. 1. Procesverloop Bij ongedateerd besluit, verzonden 17 maart 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude (hierna: het college) de zienswijze van [belanghebbende], voor zover betrekking hebbend op de beperking van de agrarische bedrijfsvoering en de op te richten woningen op korte afstand van dit agrarisch bedrijf, gegrond verklaard, en voor het overige ongegrond verklaard en geweigerd aan Kunst- en Antiekstudio Lelystad B.V. (hierna: Kunst- en Antiekstudio) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van zeven woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft het college het door Kunst- en Antiekstudio daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door Kunst- en Antiekstudio daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft Kunst- en Antiekstudio bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 17 juli 2008. 2. Overwegingen 2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van zeven woningen in een boerderij. De kortste afstand tussen deze woningen en het agrarisch bouwvlak op het perceel [locatie] te [plaats], waar [belanghebbende] een melkrundveehouderij exploiteert, bedraagt circa 21 m. 2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, (hierna: Wm) wordt in deze wet onder een gpbv-installatie verstaan: installatie als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wm is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort: a. op te richten; b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen; c. in werking te hebben. Ingevolge het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder woning: een gebouw of een deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, is dit besluit niet van toepassing op een melkrundveehouderij die is opgericht vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit en: 1°. die is gelegen op minder dan 25 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object; 2°. waarin meer dan 50 stuks melkrundvee worden gehouden en die is gelegen op minder dan 50 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object. 2.3. Kunst- en Antiekstudio betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet kon worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voert zij ten eerste aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer ten tijde van het besluit op bezwaar van toepassing was op het bedrijf van [belanghebbende]. De voormalige bedrijfswoning van [belanghebbende] was volgens haar weliswaar gesloopt, maar enkel om het bouwplan mogelijk te maken. Ten tweede voert zij daartoe aan dat het college zijn standpunt dat de afstand tussen de woningen waarin het bouwplan voorziet en het agrarisch bouwvlak op het perceel [locatie] te [plaats] te gering is, in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2004 in zaak nr. 200305794/1, uitsluitend heeft gebaseerd op het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer. Ten derde voert zij daartoe aan dat het college ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat de voormalige bedrijfswoning van [belanghebbende] reeds vóór 2000 een functieverandering heeft ondergaan. Ten vierde voert zij daartoe aan dat het college had moeten meewegen dat [belanghebbende] handelt in strijd met de notariële akte van 27 april 2000, waarin [belanghebbende] en [buurman] hebben verklaard dat [belanghebbende] behoudens de nieuw gebouwde ligboxenstal alle overige emissiegevoelige objecten gelegen binnen een afstand van 50 m van de nieuwe erfgrens tussen percelen van [belanghebbende] enerzijds en [buurman] anderzijds zal verwijderen en wel op uiterlijk 1 mei 2001. Ten vijfde voert zij daartoe aan dat het perceel ligt in een in de Structuurvisie Rijnwoude 2020 "Van droom naar data" opgenomen woningbouwlocatie. 2.3.1. Niet in geschil is dat de melkrundveehouderij van [belanghebbende] is opgericht vóór de inwerkingtreding van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer op 1 augustus 1991 en dat daarin meer dan 50 stuks melkrundvee worden gehouden. Voor de vraag of sprake was van een woning als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer heeft de rechtbank de feitelijke situatie terecht bepalend geacht. Niet in geschil is dat de voormalige bedrijfswoning van [belanghebbende] ten tijde van het besluit op bezwaar was gesloopt en de melkrundveehouderij ook overigens niet is gelegen op minder dan 50 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer ten tijde van het besluit op bezwaar van toepassing was op het bedrijf van [belanghebbende]. De stelling dat de voormalige bedrijfswoning als woning werd gebruikt, waardoor het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer volgens de Kunst- en Antiekstudio niet meer van toepassing was op de melkrundveehouderij, welke stelling de Kunst- en Antiekstudio overigens niet aannemelijk heeft gemaakt, doet niet af aan de toepasselijkheid van dit Besluit ten tijde van het besluit op bezwaar aangezien de feitelijke situatie op dat moment bepalend is. 2.3.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de melkrundveehouderij van [belanghebbende] bij verwezenlijking van het bouwplan op minder dan 50 m afstand van een woning is gelegen. Het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer zou dan niet op de melkrundveehouderij van toepassing zijn. Gelet op artikel 8.1, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8.40, eerste lid, van de Wm, zou in dat geval een vergunning zijn vereist op grond van de Wm. Aangezien het Besluit landbouw milieubeheer ten tijde van het besluit op bezwaar nog niet in werking was getreden, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college dit terecht niet heeft toegepast bij het besluit op bezwaar. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2004 in zaak nr. 200305794/1, voorts terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college bij beoordeling van het verzoek om vrijstelling niet het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer als uitgangspunt zou mogen nemen bij de bepaling van de in acht te nemen afstand tussen de melkrundveehouderij van [belanghebbende] en de in het bouwplan voorziene woningen. Anders dan Kunst- en Antiekstudio betoogt, heeft het college zich bij zijn besluit niet uitsluitend op het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer gebaseerd. In het besluit op bezwaar, gelezen in samenhang met het besluit in primo, is namelijk vermeld dat aan een vergunning op grond van de Wm, gelet op het rapport van AV-Consulting van 20 oktober 2005, onevenredig veel beperkende voorschriften zouden moeten worden verbonden zodat dit in redelijkheid niet van [belanghebbende] kan worden gevergd. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college op grond van voormeld rapport niet heeft mogen concluderen dat de voorschriften die aan een vergunning op grond van de Wm zouden moeten worden verbonden onevenredig beperkend voor de bedrijfsvoering zijn. Uit de door Kunst- en Antiekstudio vermelde jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 in zaak nr. 200701608/1, inhoudende dat een privaatrechtelijke belemmering eerst aan verlening van vrijstelling in de weg staat indien deze belemmering evident is, kan voorts niet worden afgeleid dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet kon worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Bij akte van 27 april 2000, voor zover thans van belang, hebben [belanghebbende] en [buurman] verklaard dat [belanghebbende] behoudens de nieuw gebouwde ligboxenstal alle overige emissiegevoelige objecten gelegen binnen een afstand van 50 m van de nieuwe erfgrens tussen percelen van [belanghebbende] enerzijds en [buurman] anderzijds zal verwijderen en wel op uiterlijk 1 mei 2001. Anders dan Kunst- en Antiekstudio betoogt, valt hieruit niet ondubbelzinnig af te leiden dat [belanghebbende] ook de bedrijfsactiviteiten dient te staken die aan het verlenen van bouwvergunning voor het bouwplan in de weg staan. De rechtbank heeft, het voorgaande in aanmerking genomen, terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet kan worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bij uitspraak van 19 november 2007 in zaak nrs. 07/7660 en 07/7860 met betrekking tot een ander bouwplan op het perceel tot een andere conclusie is gekomen, leidt niet tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak onjuist is. Dat het perceel ligt in een in de Structuurvisie Rijnwoude 2020 "Van droom naar data" opgenomen woningbouwlocatie, is in de gegeven omstandigheden voorts onvoldoende voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet kan worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. 2.4. In hetgeen Kunst- en Antiekstudio aanvoert, is, nu gelet op het voorgaande geen vrijstelling kon worden verleend voor het bouwplan, geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college terecht de gevraagde bouwvergunning eerste fase heeft geweigerd. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Soede voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008 17-270-499.