
Jurisprudentie
BE9310
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707510/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707510/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 augustus 2007, kenmerk 1263832, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Statenlaan noord - Rijen" (hierna: het plan).
Uitspraak
200707510/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1a], beiden wonend te Rijen en [appellant sub 1b], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen,
3. de erven van [appellant sub 2a], zijnde [appellanten sub 2b], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2007, kenmerk 1263832, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Statenlaan noord - Rijen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2007, het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen bij brief, bij de Raad van State ingekomen 30 oktober 2007, en [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 november 2007, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] en het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, beide vertegenwoordigd door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b], vertegenwoordigd door mr. A.C.P.M van Dun, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn daar de raad, vertegenwoordigd door mr. P.L.J.M. van Dun, advocaat te Tilburg, P.J.H.M. [partij], in persoon en namens [partij], en mr. J.J. Kerssemakers namens de VROM-inspectie regio Zuid, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college goedkeuring verleend aan het plan voor zover daarin de bestemming "woondoeleinden" is gegeven aan drie niet naast elkaar gelegen percelen aan de Statenlaan ten oosten van de De Wittstraat en heeft het college goedkeuring onthouden aan het plan voor zover daarin die bestemming is toegekend aan drie aan elkaar grenzende percelen ten westen van de De Wittstraat.
De beroepen van [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] en van het college van burgemeester en wethouders
2.3. [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] en het college van burgemeester en wethouders betogen dat ten onrechte goedkeuring is onthouden aan de bestemming "Woondoeleinden" voor het plandeel aan de Statenlaan ten westen van de Wittstraat. Volgens hen heeft het college ten onrechte aangenomen dat de betrokken percelen deel uitmaken van de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS) en van boswachterij Dorst alsmede dat die percelen actuele of potentiële natuurwaarden bezitten die beschermd dienen te worden. Verder heeft het college bij de beoordeling van de natuurwaarden van die percelen volgens hen ten onrechte meer belang gehecht aan kaarten, luchtfoto's en potentiële waarden dan aan de feitelijke inventarisatie van deze agrarische percelen.
2.3.1. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het in het besluit van 28 augustus 2007 ten onrechte heeft aangenomen dat deze voor agrarische doeleinden bestemde percelen in de GHS zijn gelegen en dat als gevolg daarvan niet de juiste belangen zijn afgewogen.
2.3.2. De Afdeling acht het op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de betrokken percelen niet binnen de GHS liggen, waardoor goedkeuring is onthouden op grond van onjuiste feiten, zodat het besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
2.3.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] en het college van burgemeester en wethouders hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Deze beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient wat dit plandeel betreft wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b]
2.4. [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] betogen dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan de woonbestemming voor de drie oostelijk gelegen plandelen. Volgens hen ontbreekt zowel een samenhangende planologische afweging over het kwetsbare buitengebied als geheel als een goede onderbouwing om aan die percelen een woonbestemming toe te kennen maar niet aan de tussen- en naastgelegen percelen. Volgens [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] zou toepassing van de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten veeleer moeten leiden tot een woonbestemming op hun perceel.
2.5. [partij] betoogt dat het beroep van [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] tegen de goedkeuring niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij zich in de zienswijzen en bedenkingenfase niet hadden gericht tegen de ruimtelijke onderbouwing van de bestemming woondoeleinden als zodanig, maar uitsluitend tegen het niet opnemen van hun perceel in het plan.
2.5.1. Het betoog van [partij] faalt. Uit zowel de zienswijzen die [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] tegen het ontwerpplan hebben ingediend als uit hun bedenkingen tegen het definitieve plan volgt naar het oordeel van de Afdeling dat hetgeen zij hebben aangevoerd over het ontbreken van een woonbestemming op hun eigen perceel onlosmakelijk samenhangt met de aan de betrokken plandelen toegekende bestemming en om die reden ook is gericht tegen die plandelen.
2.5.2. Aan de keuze om woonbebouwing alleen toe te staan op twee niet aan elkaar grenzende percelen aan de Statenlaan ten oosten van de golfbaan ligt ten grondslag dat de zichtlijnen vanuit die laan naar het achterliggende open buitengebied behouden dienen te blijven. Volgens het college bevat het plan het maximale laadvermogen van het gebied, zonder dat daardoor een noemenswaardig karakter- en kwaliteitsverlies optreedt. Omdat het perceel oostelijk naast dat van [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] al is bebouwd, zou het bebouwen van hun perceel afbreuk doen aan de zichtlijnen en om die reden in strijd zijn met de uitgangspunten van het plan. Volgens het college zou het hen verder niet baten als hun perceel in het plan zou worden opgenomen, aangezien dat niet zou hebben geleid tot een andere dan een agrarische bestemming.
2.5.3. Naar het oordeel van de Afdeling is onvoldoende gemotiveerd waarom enerzijds de te beschermen openheid en zichtlijnen in de weg staan aan een woonbestemming ten behoeve van de percelen van onder meer [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b], maar anderzijds niet aan het toekennen van die bestemming aan de drie desbetreffende andere percelen aan de Statenlaan. Weliswaar is daaraan ten grondslag gelegd dat op die wijze het maximale laadvermogen van het gebied wordt bereikt zonder dat er een noemenswaardig karakter- en kwaliteitsverlies optreedt, maar uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet op welke maatstaven dat is gebaseerd en evenmin dat het optimum van die uitgangspunten zonder meer tot de gegeven bestemming leidt. Aldus is niet uit te sluiten dat bij de totstandkoming van het plan relevante belangen buiten beschouwing zijn gelaten.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Dit beroep is eveneens gegrond en het besluit dient wat dit plandeel betreft te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 28 augustus 2007, kenmerk 1263832;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot:
1. een bedrag van € 667,00 (zegge: zeshonderdzevenenzestig euro), voor [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b], waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en
2. een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; de bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant aan [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] en aan [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) voor zowel [appellanten sub 1a] en [appellant sub 1b] als voor [appellant sub 2a] en [appellanten sub 2b], en ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) voor het college van burgemeester en wethouders van Gilze-Rijen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Geel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008
157.