Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9319

Datum uitspraak2008-08-01
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/345 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning gedeeltelijke WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag? In beginsel oordeel van door de rechter ingeschakelde, onafhankelijke, deskundige volgen.


Uitspraak

05/345 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige Kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 6 januari 2005, nr.04/352 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 1 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. ing. G.H.B. Hoogendijk, advocaat te Joure, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De Raad heeft R.J.O. van der Ploeg, neuroloog te Groningen, gevraagd om van verslag en advies te dienen omtrent de gezondheidstoestand van appellant. Voornoemde arts heeft op 15 april 2008 rapport uitgebracht, waarop beide partijen hebben gereageerd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellant was aanwezig, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, werkzaam als afwerker voor 38 uur per week, is op 12 augustus 2002 uitgevallen als gevolg van een herseninfarct. Na afloop van de wettelijke wachttijd heeft het Uwv hem bij besluit van 8 augustus 2003 een uitkering in gevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend met ingang van 11 augustus 2003 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Dit besluit was onder meer gebaseerd op rapportage van een arts van het Uwv die een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft opgesteld met voor appellant geldende beperkingen, zowel fysiek als psychisch van aard, waarbij deze arts heeft geoordeeld dat een duurbeperking niet aan de orde was. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant met bedoelde beperkingen nog een zodanig inkomen kan verdienen, dat een verlies aan verdiencapaciteit resteert van 24,9%. 1.2. Namens appellant is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 augustus 2003. Na rapportage door de bezwaarverzekeringsarts (die de FML nog op een enkel punt heeft bijgesteld) en de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 18 februari 2004 (hierna het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2.1. Namens appellant is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is - evenals in bezwaar - naar voren gebracht, dat diens beperkingen zijn onderschat en dat er met name aanleiding was om hem niet voor meer dan 4 uur per dag belastbaar te achten, waarbij is gewezen op het oordeel (op dat punt) van diens huisarts en diens behandelend neuroloog. 2.2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, doch aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten. Tevens heeft de rechtbank bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en de betaling van griffierecht. Daarbij heeft de rechtbank, kort gezegd, de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Omdat echter een afdoende inzichtelijke arbeidskundige toelichting eerst in beroep is gegeven heeft de rechtbank conform de jurisprudentie van de Raad terzake, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. 3.1. Appellant heeft in het namens hem ingestelde hoger beroep onder meer gesteld, dat de rechtbank het medisch oordeel van het Uwv ten onrechte heeft onderschreven en ten onrechte zijn stelling heeft verworpen dat de belasting van de geduide functies te zwaar voor hem is; indien hij het aangepaste werk dat hij inmiddels verricht al niet gedurende volle dagen aankan, geldt zulks des te meer voor de geduide functies. Tevens heeft appellant verzocht een deskundige te benoemen. 3.2. De Raad oordeelt als volgt. 3.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient het oordeel van een door de rechter ingeschakelde, onafhankelijke, deskundige in beginsel te worden gevolgd, tenzij er sprake is van (zeer) bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van dit oordeel af te wijken. De Raad constateert dat voornoemde door de Raad ingeschakelde deskundige op grond van zijn jarenlange ervaring met personen als appellant, die een herseninfarct hebben doorgemaakt, daarvan op zichzelf genezen zijn, maar nog wel de (rest)gevolgen van een dergelijke infarct ondervinden, na onderzoek van appellant tot de conclusie is gekomen, dat de in de FML opgenomen belastbaartheid van 8 uur per dag werken als zeer zwaar voor appellant is aan te merken. Weliswaar kan deze deskundige niet met stelligheid en exact een wel voor appellant geschikte arbeidsduur aangeven, maar dat neemt niet weg, dat de deskundige wel stellig meent dat een volle werkdag voor appellant te belastend moet worden geacht, welke conclusie naar het oordeel van de Raad voldoende is onderbouwd. De Raad onderschrijft dan ook het oordeel van de deskundige op dit punt. 3.4. Het voorgaande betekent, dat het bestreden besluit voor zover dit berust op de stelling dat appellant in staat is gedurende volle dagen arbeid te verrichten, niet op een deugdelijke grondslag berust. De aangevallen uitspraak dient derhalve, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van dit besluit in stand zijn gelaten, vernietigd te worden; de uitspraak komt voor het overige voor bevestiging in aanmerking. Het Uwv dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 3.5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, te begroten op € 644,-. Tevens dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,- te vergoeden. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven; Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep, te begroten op € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 102,- vergoedt. Deze uitspraak gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J. Riphagen en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar op 1 augustus 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. RB