Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9339

Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers292416 / 07-2444
Statusgepubliceerd


Indicatie

vordering van advocaat tot vernietiging van een beslissing van de Geschillencommissie advocatuur over de hoogte van declaraties; marginale toetsing door rechtbank


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 292416 / 07-2444 Uitspraak: 13 augustus 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], wonende en kantoorhoudende te [woonplaats], eiseres, procureur: mr. [eiseres], - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur: mr. P.H.Ch.M. van Swaaij. 1 Het verloop van het geding - dagvaarding d.d. 17 september 2007 en de door eiseres overgelegde producties; - conclusie van antwoord, met producties; - conclusie van repliek, met producties; - conclusie van dupliek, met producties; - akte aan de zijde van eiseres. 2 De vaststaande feiten Bij de beoordeling van dit geschil wordt uitgegaan van de volgende feiten. Deze worden als vaststaand beschouwd, omdat zij door een van de partijen zijn gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende zijn betwist. 2.1 Eiseres heeft gedaagde in 2005 als advocaat bijgestaan bij haar echtscheiding. De op de opdracht aan eiseres toepasselijke algemene voorwaarden bepalen dat alle klachten inclusief alle declaratiegeschillen aan de Geschillencommissie advocatuur worden voorgelegd en conform het reglement van die commissie worden beslecht. 2.2 Tussen partijen is een geschil ontstaan over de declaraties van eiseres. Het geschil is voorgelegd aan de Geschillencommissie advocatuur, hierna te noemen: de commissie, die op 16 juli 2007 bij wege van bindend advies uitspraak heeft gedaan. De commissie heeft - voorzover in deze procedure van belang - bepaald dat gedaagde, behoudens het bedrag dat zij reeds aan eiseres had voldaan, niets meer aan eiseres verschuldigd is; dat het klachtengeld over de partijen werd verdeeld, zodat eiseres aan gedaagde, die deze kosten had voldaan, een bedrag van € 37,50 dient te vergoeden; en dat eiseres als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag van € 57,50 (zijnde de helft van het vastgestelde bedrag aan behandelingskosten) aan de commissie verschuldigd is. 2.3 Met betrekking tot de hoogte van de declaraties heeft de commissie, na een weergave van het onderwerp van het geschil en de standpunten van de beide partijen als volgt overwogen: “Gelet op hetgeen de echtscheiding van de cliente met betrekkelijk eenvoudige problematiek aan inspanningen en producties van de advocaat heeft opgeleverd, komt het totaal door de advocaat gedeclareerde bedrag de commissie excessief voor. Dit klemt temeer, omdat -zoals de advocaat erkent- de cliente zelf het nodige heeft gedaan. De commissie kan de advocaat niet volgen in haar stelling dat dit kostenverhogend heeft gewerkt. Bovendien heeft de advocaat nagelaten bij aanvang van haar werkzaamheden de cliente een indicatie van de kosten van de procedure te geven, nu zij slechts haar uurtarief heeft genoemd en ook nadien over die kosten geen duidelijkheid heeft verschaft. De commissie is dan ook van oordeel dat de advocaat voor wat betreft de wijze van declareren niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hierin ziet de commissie aanleiding de declaraties van de advocaat naar redelijkheid en billijkheid te verminderen tot het bedrag dat zij reeds aan de advocaat heeft voldaan en derhalve te bepalen dat de cliente niets meer aan de advocaat is verschuldigd. Gelet op het feit dat de advocaat wel degelijk werkzaamheden voor de cliente heeft verricht, ziet de commissie geen aanleiding voor de door de cliente verzochte creditering van alle door haar gedane betalingen. De commissie zal voorts niet overgaan tot het vaststellen van een in redelijkheid en billijkheid te bepalen schadevergoeding, aangezien de cliente –zoals de advocaat terecht stelt- de door haar door het handelen dan wel nalaten van de advocaat beweerdelijk geleden schade niet met stukken heeft onderbouwd, noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van het vorenstaande dient als volgt te worden beslist. Daarbij merkt de commissie op dat voor zover de door de cliente aangevoerde argumenten dan wel klachten niet afzonderlijk zijn besproken, daarvan kan worden afgezien, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.” 3 Het geschil De vordering luidt om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het bindend advies van 17 juli 2007 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, gedaagde te veroordelen om aan eiseres te betalen € 4.750,01, met bijvorderingen, waaronder veroordeling in de proceskosten, een en ander zoals in de dagvaarding omschreven. Gedaagde heeft de vordering gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van eiseres in de kosten van het geding. 4 De beoordeling 4.1 Met het bindend advies van 17 juli 2007 doelt eiseres op de beslissing van 16 juli 2007 van de commissie, verzonden op 17 juli. Deze beslissing geldt als een vaststellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:900 eerste en tweede lid BW. Dat betekent dat de vordering toewijsbaar is, als de gebondenheid van eiseres aan die beslissing in verband met de inhoud of wijze van totstandkoming ervan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, een en ander zoals verwoord in artikel 7:904 eerste lid BW. 4.2 De rechtbank moet de beslissing van de commissie dus marginaal toetsen, en niet vol, zoals een appelrechter. Uitsluitend ernstige gebreken in de beslissing van de commissie kunnen aanleiding geven tot vernietiging. De vordering tot vernietiging wordt toegewezen als de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen, zijn overschreden. In deze procedure geeft de rechtbank dus niet een eigen oordeel over het declaratiegeschil, dat in de plaats zou komen van dat van de commissie. 4.3 Eiseres heeft bezwaren aangevoerd tegen het inhoudelijke oordeel van de commissie dat gedaagde aan eiseres niet meer verschuldigd is dan de reeds door gedaagde betaalde bedragen. Voorts heeft eiseres zich in zoverre over de wijze van totstandkoming van de beslissing beklaagd, dat zij stelt dat er sprake is van een gebrekkige motivering, zowel van de hoofdbeslissing over het door gedaagde verschuldigde bedrag als van de beslissingen over het klachtengeld en de behandelingskosten. 4.4 De commissie heeft geoordeeld dat gedaagde niet meer aan eiseres verschuldigd is dan wat zij al had betaald. In de beslissing is dit bedrag niet vermeld. Op de handgeschreven bijlage bij het vragenformulier van 6 februari 2007, productie 28 bij conclusie van repliek, staat dat gedaagde voor de werkzaamheden van eiseres in totaal een bedrag van € 3.980,81 heeft betaald. De rechtbank gaat ervan uit, dat dit het bedrag is waarop de commissie het oog had. Eiseres heeft aangevoerd dat dit bedrag te laag is, gelet op de door haar bestede tijd en het besproken uurtarief, onder verwijzing naar de door haar gezonden declaraties, met urenspecificaties, van in totaal € 8.235,44, los van een aparte kostenpost. Volgens haar was de echtscheiding er geen “met betrekkelijk eenvoudige problematiek”, kan zij alle uren verantwoorden en was het uurtarief afgesproken. In dit verband verwijst eiseres ook naar de in haar ogen gebrekkige motivering door de commissie van haar oordeel. 4.5 Gezien de door partijen ingediende en als producties overgelegde stukken, met name met betrekking tot de aard van het geschil waarbij eiseres rechtsbijstand verleende en de redelijkerwijs daaraan te besteden tijd, het te hanteren tarief en de te maken kosten, oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van een ernstige door de commissie gemaakte fout bij de beslissing dat gedaagde geen hogere vergoeding, inclusief kantoorkosten, verschotten en btw, dan die van € 3.980,81 aan eiseres is verschuldigd. Er zijn bij deze beoordeling door de commissie geen grenzen overschreden waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen. 4.6 De commissie motiveert haar beslissing weliswaar summier, maar niet zodanig, dat met recht kan worden gesproken van een gebrekkige motivering, die meebrengt dat een fundamenteel beginsel van procesrecht is geschonden. De commissie verwijst naar de aard en de relatief geringe complexiteit van de behandelde procedure en de gebleken inspanningen en producties van eiseres en gaat expliciet in op terzake door eiseres ingenomen standpunten. Eiseres doet in de onderhavige procedure een beroep op de afspraak tussen partijen dat gedaagde de declaratie van 12 juli 2005 ten bedrage van € 2.377,73 in termijnen zou betalen. Eiseres stelt echter niet dat zij hierop ook in de procedure bij de commissie een beroep heeft gedaan en dat blijkt ook niet uit de weergave van het standpunt van eiseres in de beslissing van de commissie. Dat de commissie hieraan geen overweging wijdt is dan ook geen motiveringsgebrek. Dat de commissie over het hele dossier beschikte maakt dit niet anders, omdat, als eiseres in de geschillenprocedure een beroep had willen doen op een bepaalde afspraak, zij daarvoor de aandacht van de commissie had moeten vragen. 4.7 De commissie heeft onder verwijzing naar haar reglement het klachtengeld over de partijen verdeeld en de helft van de behandelingskosten ten laste van eiseres gebracht. Daarbij is de commissie er kennelijk van uitgegaan dat beide partijen gedeeltelijk in het on-gelijk zijn gesteld. Eiseres gaat er blijkbaar, maar ten onrechte, van uit dat het klachtengeld in dat geval niet kan worden verdeeld en zij neemt ook ten onrechte aan dat de volledige behandelingskosten te haren laste zijn gebracht. Ook deze bezwaren vormen geen grond voor vernietiging van de beslissing van de commissie. 4.8 De vordering tot vernietiging zal dus worden afgewezen. Om deze reden komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vordering tot veroordeling van gedaagde tot betaling van het door eiseres genoemde bedrag, al aangenomen dat de rechtbank daartoe bevoegd zou zijn, let op de bijzondere rechtsgang, geregeld in de artikelen 32-40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken. 4.9 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiseres veroordeeld in de proceskosten. 5 De beslissing De rechtbank, wijst de vordering af; veroordeelt eiseres in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op € 768,- aan salaris voor de procureur en € 300,- aan griffierecht; verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. Sarlemijn. Uitgesproken in het openbaar. 1624