Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9342

Datum uitspraak2008-08-26
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 08/2394
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Velvergunning ten behoeve van de ontwikkeling van een woningbouwlocatie in Leidsche Rijn, Utrecht. Verzoek om een voorlopige voorziening heeft uitsluitend betrekking op de te vellen bomen in bosvak FF. Verzoek is afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/2394 VV uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2008 inzake [verzoeker], wonende te Utrecht, verzoeker, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder. Inleiding 1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 8 juli 2008 waarbij aan de gemeente Utrecht, projectbureau Leidsche Rijn (hierna: vergunninghoudster), een velvergunning is verleend voor een aantal bomen ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Grauwaart, fase 1, te Utrecht, Leidsche Rijn. 1.2 Het verzoek is op 21 augustus 2008 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.P. de Keijzer, C.M. van der Weele en J. Korssen, allen werkzaam bij de gemeente Utrecht. Tevens was als toehoorder [buurvrouw], een buurvrouw van verzoeker, aanwezig. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Vergunninghoudster heeft een velvergunning, gedateerd 13 maart 2008, aangevraagd voor 301 bomen ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouwlocatie Grauwaart, fase 1, in de omgeving Verlengde Vleutenseweg (ter hoogte van de huisnummers 34 en 36) en Sportpark Hogeweide. Vergunninghoudster heeft in de aanvraag aangegeven dat het betreffende terrein zal worden ingericht als woningbouwlocatie, en dat ten behoeve van het bouwrijpmaken onder andere een ophoging zal plaatsvinden. De bomen moeten geveld worden omdat deze op de locatie van toekomstig te bouwen woningen, aan te leggen wegen en aan te leggen watergangen staan. 2.4 In het bestreden besluit is aangegeven dat door een verlegging van de weg langs Park Grauwaart de velvergunning ziet op een geringer aantal bomen. De velvergunning is verleend voor 57 solitaire bomen, 129 bomen in de bosvakken AA tot en met EE, en de bomen in het gearceerde gedeelte van bosvak FF, zijnde 25% van het totale bestand bomen in vak FF, conform een gewaarmerkte specificatie die bij de velvergunning is gevoegd. 2.5 Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen. Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de APV kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van: a. natuur- en milieuwaarden; b. landschappelijke waarden; c. cultuurhistorische waarden; d. waarden van stadsschoon; e. waarden van recreatie en leefbaarheid; f. de beeldbepalende waarde van de boom. In artikel 89, eerste lid, van de APV is bepaald dat tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant. 2.6 Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat zijn verzoek om het treffen van een voorziening zich beperkt tot de verleende velvergunning voor 25% van het totale bestand bomen in vak FF. 2.7 Verzoeker betoogt dat de beoordeling van de bomen onvolledig en onzorgvuldig geweest. Hij heeft de door hem geuite twijfel aan de beoordeling van de waarde en de inpasbaarheid van de te vellen bomen nader onderbouwd, door een brief van de firma Copijn van 18 juni 2008 te overleggen. In reactie daarop heeft verweerder ter zitting aangegeven dat Copijn samenvattend tot de conclusie komt dat de bomen over het algemeen het behouden waard zijn en dat de mogelijkheden tot inpassing afhangen van de beschikbare ruimte en mogelijkheden tot inrichting. Essentieel voor behoud van de aanwezige bomen is, aldus verweerder, de toekomstige stedenbouwkundige structuur en de aanwezigheid van een (ondergronds) beschermd archeologisch monument in het plangebied. Met kennis over deze zaken kan eerst een reële inschatting worden gegeven over de mogelijkheden tot behoud en inpassing van de bestaande bomen. En dat laatste is, aldus verweerder, precies met de besluitvorming ten aanzien van de velvergunning is gedaan. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt van verweerder. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting geven geen steun voor zijn stelling dat deze waarden onvoldoende zijn onderzocht. De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggend onderzoek naar de waarden van de bomen in bosvak FF onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Deze grond slaagt niet. 2.8 Verzoeker voert aan dat de velvergunning voor 215 bomen onvoldoende specifiek is. De voorzieningenrechter overweegt dat in de velvergunning (inclusief bijlagen) wordt vermeld dat het om 57 solitaire bomen, 129 bomen in de bosvakken AA t/m EE, en 25% van de 112 bomen in bosvak FF gaat. Ter zitting heeft verweerder dit gespecificeerd tot een totaal van 216 bomen, waarvan maximaal 28 bomen in bosvak FF. Voorts heeft verweerder aangegeven dat bosvak FF een bosplantsoen betreft dat indertijd als een windhaag is geplant ten behoeve van de naastgelegen sportvelden. Het betreffende bosplantsoen is niet in beheer geweest van de gemeente Utrecht en bestaat uit een dooreen en hier en daar ineen gegroeide combinatie van aangeplante struiken en bomen en overgewaaide zaailingen. De bomen die deel uitmaken van dit bosplantsoen zijn mede door de verstrengelde wortelvakken niet goed (te beschrijven en) te tellen. Het valt verder niet uit te sluiten dat in één geval sprake is van een eik in plaats van een es en dat de inventarisatie op dat punt niet correct is. Aannemelijk is geworden dat de inventarisatie van de bomen van bosvak FF wat betreft aantallen en soorten van de bomen niet op alle punten volledig nauwkeurig is. Deze onnauwkeurigheid kan in de nog te nemen beslissing op bezwaar worden hersteld. Gelet daarop en op de beperktheid van de onnauwkeurigheid ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding op dit punt een voorziening te treffen. 2.9 Verzoeker vraagt zich af of de weg door bosvak FF niet op een andere wijze gerealiseerd kan worden, waardoor een groter deel van het bosvak kan worden behouden. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de door verweerder gegeven toelichting blijkt dat eerst na ampele overweging tot de geprojecteerde wegaanleg is besloten. De ligging van de noord-zuidverbinding is zeer precies bepaald op basis van een optimum van ruimtelijke en verkeerskundige waarden. De in de weg aangebrachte knik spaart bomen, voorkomt een ongewenste kruising met de fietsboulevard en dwingt de automobilisten tot een andere route. Voor waarschijnlijk 4 bomen in bosvak FF zal bovendien bij de wegaanleg nog worden bezien of de afstand tot de weg ruimte voor hun behoud biedt. De voorzieningenrechter is op grond van het verhandelde ter zitting niet gebleken dat de door verzoeker genoemde alternatieve route, behalve dat deze meer bomen spaart, gelijkwaardig is aan het nu gekozen verloop van de weg. Ook anderszins is niet op voorhand aannemelijk geworden dat het kappen van de bomen bij de keuze voor een alternatief voorkomen had kunnen worden. Deze grond slaagt dus niet. 2.10 De voorzieningenrechter ziet, gelet op het bovenstaande en mede gelet op de betrokken belangen, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Beslissing De voorzieningenrechter, wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.J. Overdijk en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2008. De griffier: De voorzieningenrechter: A. Heijboer mr. D.A.J. Overdijk Afschrift verzonden op: