Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9345

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-08-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607108-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

kinderporno bewijs


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07.607108-08 Uitspraak : 17 juli 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], w[woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Y. van der Horst, advocaat te Emmeloord. De officier van justitie, mr. A.M. Kengen, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot: - een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar, met als bijzondere voorwaarden: • reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt een behandeling bij een forensische poliklinische kliniek, zoals De Waag of een andere vergelijkbare instelling; • een contactverbod met het slachtoffer, [benadeelde partij]; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 724,34, alsmede oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht; - ter zake de op de “Lijst van in beslag genomen voorwerpen” d.d. 11 juni 2008 vermelde voorwerpen: - verbeurd verklaring van de onder 1, 3 en 10 vermelde voorwerpen; - teruggave aan de rechthebbende van de overige vermelde voorwerpen. De officier van justitie heeft zich voor wat betreft het door de benadeelde partij [benadeelde partij] meer of anders gevorderde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of voldoende wettig bewijs voorhanden is dat verdachte de op de dagvaarding vermelde strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hierover het navolgende. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat in het dossier voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen voor wat betreft het plegen van ontuchtige handelingen door verdachte met het slachtoffer [benadeelde partij]. Door de verdediging is betoogd dat, zowel ten aanzien van het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde, niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden verklaard dat de periode is aangevangen op 1 januari 2006. Voorts is aangevoerd dat verdachte (ter terechtzitting) heeft verklaard dat de periode eerst in maart 2006 is aangevangen. Ten slotte heeft de verdediging betoogd dat de periode is geëindigd in augustus 2007. De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, bewezen kan worden verklaard dat de periode is aangevangen in maart 2006 en van de periode daarvoor zal verdachte mitsdien worden vrijgesproken. Voorts zal verdachte worden vrijgesproken van de periode na augustus 2007, nu de rechtbank ook voor wat betreft deze periode niet tot een bewezenverklaring komt. In het dossier bevindt zich geen bewijs voor de periode na augustus 2007 en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er na augustus 2007 geen ontuchtige handelingen meer hebben plaatsgevonden. Door de verdediging is ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit betoogd dat de onder de gedachtestreepjes 8, 9, 10 en 16 genoemde filmbestanden niet kunnen worden gekwalificeerd als kinderpornografie. De rechtbank is echter van oordeel dat ook deze in de tenlastelegging genoemde filmbestanden, waarmee kennelijk wordt gedoeld op (digitale) videobestanden, kunnen worden gekwalificeerd als kinderpornografie. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte (ter terechtzitting) heeft verklaard dat hij per situatie meerdere video-opnamen heeft gemaakt. Hieruit volgt dat de voornoemde opnamen voorafgegaan of gevolgd zijn door opnamen (van handelingen) waarvan niet ter discussie staat dat deze moeten worden gekwalificeerd als kinderpornografie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alle onder 2 ten laste gelegde filmpjes, in hun onderlinge samenhang bezien en in de gehele context waarin ze zijn gemaakt, kunnen worden gekwalificeerd als kinderpornografie. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Een afbeelding - en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen en in bezit hebben, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 juni 2008 onder 1, 3 en 10 vermelde voorwerpen, te weten een drietal telefoontoestellen (Nokia N95, Sony Ericsson S700i en een mobiel + camera) verbeurd dienen te worden verklaard, omdat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan. De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de verdachte van de op voornoemde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 vermelde voorwerpen, te weten een computer, een videoband, een DVD, een verrekijker, een tandenborstel, een aansteker en een ketting, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 juni 2008; - een voorlichtingsrapport d.d. 23 juni 2008, uitgebracht door R. Verhoef en E.G. Norder-Gerrits, reclasseringswerker respectievelijk unitmanager van Reclassering Nederland, Regio Midden- Oost Nederland, Unit Zwolle/Deventer; - een psychologisch rapport d.d. 23 juni 2008, uitgebracht door drs. M. van Heteren-van Namen, GZ-psycholoog en vast gerechtelijk deskundige; - een psychiatrisch rapport d.d. 23 juni 2008, uitgebracht door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater/psychoanalyticus en vast gerechtelijk deskundige. De rechtbank neemt de in voornoemde psychologische en psychiatrische rapporten d.d. 23 juni 2008 vervatte conclusies betreffende de licht, althans enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daarvoor in die rapporten bijeengebrachte gronden over. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde partij] – daartoe vertegenwoordigd door S.E. Holmes – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 2.224,34, bestaande uit een bedrag van € 724,34 aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.224,34, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege, toewijsbaar. Voor wat betreft de immateriële schade, acht de rechtbank deze toewijsbaar bij wijze van voorschot. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.224,34 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]. BESLISSING Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 8 maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat gedurende de proeftijd: - verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag, dan wel bij een andere, soortgelijke instelling, zulks zolang Reclassering Nederland of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht; - verdachte op geen enkele wijze (middellijk dan wel onmiddellijk) contact mag opnemen met het slachtoffer [benadeelde partij] – noch in persoon, noch via (een) ander(en), noch telefonisch, per e-mail, per post of op enig andere wijze. De rechtbank verklaart verbeurd de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 juni 2008 onder 1, 3 en 10 vermelde voorwerpen, te weten een drietal telefoontoestellen (Nokia N95, Sony Ericsson S700i en een mobiel + camera) De rechtbank gelast de teruggave aan de verdachte van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 11 juni 2008 onder 2, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 vermelde voorwerpen, te weten een computer, een videoband, een DVD, een verrekijker, een tandenborstel, een aansteker en een ketting. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te Almere, van een bedrag van € 2.224,34 (zegge: tweeduizend tweehonderdvierentwintig euro en vierendertig cent), waarvan een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade te voldoen bij wijze van voorschot, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.224,34 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 41 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. G.P. Nieuwenhuis, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en A.W.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2008. Mr. G.H. Meijer voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.