Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9375

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6145 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is vervolgens alle geclaimde loonschade een gevolg van het onrechtmatige primaire besluit?


Uitspraak

05/6145 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 augustus 2005, 03/2826 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.C.F.M. Mollee, werkzaam bij Commit B.V., gevestigd te De Meern, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2008. Namens appellante is verschenen mr. Mollee. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Bosma. Na heropening van het onderzoek hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 1 april 2003 heeft het Uwv appellante jegens haar werkneemster B. in aansluiting op de wachttijd van 52 weken een loondoorbetalingsverplichting van vier maanden opgelegd omdat appellante ten aanzien van deze werkneemster onvoldoende re-integratieactiviteiten had verricht. Dit tijdvak omvatte de periode van 5 mei 2003 tot 5 september 2003. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 5 september 2003 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 5 september 2003 gegrond verklaard, dit besluit en het primaire besluit van 1 april 2003 vernietigd, het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over het onterecht doorbetaalde loon en van de proceskosten en het Uwv gelast het griffierecht aan appellante te vergoeden, onder afwijzing van het meer en anders gevorderde. 3. Namens appellante is, voor zover thans nog relevant, in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de ter zitting ingediende en bij brief van 10 juni 2005 herhaalde uitbreiding van de vordering met betaling van schadevergoeding bestaande uit het ten onrechte betaalde loon dan wel het ten onrechte teveel betaalde loon ten onrechte niet bij haar beoordeling heeft betrokken. Appellante stelt zich op het standpunt dat met de vernietiging van het besluit van 5 september 2003 de onrechtmatigheid van het primaire besluit van 1 april 2003 vaststaat en dat de loondoorbetaling het rechtstreekse gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit. Appellante heeft de hoogte van de loonschade, die aanvankelijk was gesteld op € 9.473,82, verlaagd tot € 4.273,82, nadat de werkneemster reeds € 5.200,- aan de werkgever had terugbetaald. 4. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de loonbetaling in principe een zaak is tussen de werkgever en de werknemer, want het Uwv kan de werkgever niet dwingen tot betaling van loon over te gaan. Alleen de werknemer kan dit eisen via de civiele rechter. Naar de mening van het Uwv geldt dit des te meer voor de terugbetaling van onverschuldigd loon. Het Uwv is dan ook van mening dat in gevallen als deze eerst gesproken kan worden van schade voor de werkgever wanneer die er niet in slaagt het - naar achteraf is komen vast te staan - ten onrechte betaalde loon van de werknemer terug te krijgen. Voorts stelt het Uwv dat de schade als gevolg van onverschuldigd doorbetaald loon niet in zodanig verband staat met het onrechtmatige loonsanctiebesluit dat zij aan het Uwv kan worden toegerekend. Deze schade vindt niet zozeer haar oorsprong in het onjuiste loonsanctiebesluit, maar in het feit dat de werknemer geen verhaal biedt voor zijn verplichting tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon. In dat verband heeft het Uwv zich beroepen op de uitspraak van de Raad van 17 juni 1998, LJN: AA8809. Dit betekent dat het Uwv in principe geen aansprakelijkheid voor deze – eventuele – schade erkent. Het Uwv heeft echter besloten het standpunt in deze uit overwegingen van coulance te versoepelen, mede omdat de mogelijkheid bestaat dat de civiele rechter in een bepaald geval zou oordelen dat de terugvordering van het loon zich niet verdraagt met goed werkgeverschap, en maximaal 70% van de loonkosten te vergoeden. 5.1. De Raad stelt vast dat appellante in het beroepschrift in eerste aanleg schadevergoeding heeft gevorderd bestaande uit de wettelijke rente over het ten onrechte doorbetaalde loon en de kosten van ten onrechte uitgevoerde extra re-integratie-inspanningen. Blijkens de pleitaantekeningen van de eerste zitting bij de rechtbank en voormelde brief van 10 juni 2005 heeft zij aanvullend verzocht het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding bestaande uit het ten onrechte betaalde loon. De Raad heeft geconstateerd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak niet heeft vermeld dat de schadevordering is uitgebreid en zich ook niet over dit verzoek heeft uitgelaten. Blijkens het proces-verbaal van de tweede zitting is het verzoek om schadevergoeding daar ook niet aan de orde gesteld. De Raad neemt aan dat het verzoek om vergoeding van loonschade de rechtbank is ontgaan. Het gevolg hiervan is dat de rechtbank appellantes verzoek om schadevergoeding maar gedeeltelijk heeft beoordeeld. De Raad acht dit in strijd met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is van oordeel dat de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet op het verzoek om vergoeding van loonschade is beslist dient te worden vernietigd. De Raad ziet echter geen aanleiding de zaak terug te wijzen naar de rechtbank en zal het verzoek om vergoeding van loonschade zelf afdoen. 5.2. De Raad stelt vast dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft geoordeeld dat appellante geen re-integratieverplichting heeft geschonden zodat het Uwv haar geen loondoorbetalingsverplichting kon opleggen. De rechtbank heeft zowel het besluit op bezwaar van 5 september 2003 als het primaire besluit van 1 april 2003 vernietigd. Het Uwv heeft geen hoger beroep ingesteld. Gelet hierop is de onrechtmatigheid van het primaire besluit gegeven. 5.3. Naar de Raad reeds vele malen heeft uitgesproken, dient bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 1 juli 1993, LJN: ZC1036) dat, indien een overheidslichaam een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling, het jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven. Toegespitst op het onderhavige geval betekent dit dat het Uwv met het onrechtmatige loonsanctiebesluit van 1 april 2003 een onrechtmatige daad heeft begaan jegens appellante en dat die daad haar dient te worden toegerekend. Daarmee is de schadevergoedingsplicht van het Uwv in beginsel gegeven. 5.4. De vraag is vervolgens of alle geclaimde loonschade een gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit. 5.4.1. Wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, dan zal genoegzaam aannemelijk moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het vernietigde besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. 5.4.2. Artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bepaalt, onder meer, dat het Uwv een tijdvak vaststelt gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. 5.4.3. Ingevolge artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zoals dat artikel luidde ten tijde in geding behoudt de werknemer, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voor een tijdvak van 52 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was. 5.4.4. Niet in geschil is dat appellante naar aanleiding van het besluit van 1 april 2003 aan werkneemster B. over de periode van 5 mei 2003 tot 5 september 2003 het loon volledig heeft doorbetaald. De Raad is van oordeel dat gelet op de in 5.4.2 en 5.4.3 weergegeven wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, de aan appellante opgelegde loondoorbetalingsverplichting van vier maanden niet meer inhield dan de verplichting voor appellante gedurende die periode aan de werkneemster 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, althans het wettelijk minimumloon, te betalen. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan appellante meent, in beginsel niet 100% maar 70% van het als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend, zij het met inachtneming van voormeld minimum. 5.4.5. Hetgeen in 5.4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv aan appellante 70% van het over de periode van 30 april 2003 tot en met 29 augustus 2003 doorbetaalde loon, althans het wettelijk minimum loon, dient te vergoeden. Voorts dient de over dit loon in die periode opgebouwde vakantietoeslag te worden vergoed. De door appellante gestelde schade, bestaande uit de aan de loondoorbetaling verbonden werkgeverslasten, staat naar het oordeel van de Raad in een zodanig nauw verband met deze loondoorbetaling dat ook deze posten deel uitmaken van de geleden schade. Het standpunt van het Uwv dat betaalde premies alleen worden vergoed voor zover die te verhalen zijn op het Arbeidsongeschiktheidsfonds of het Algemeen Werkloosheidsfonds dient dan ook te worden verworpen. Tussen partijen is niet in geschil dat over het aldus vastgestelde schadebedrag wettelijke rente is verschuldigd. 6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij niet volledig is beslist op het verzoek om schadevergoeding; Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor is aangegeven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 414,-, vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E. de Bree. GdJ