Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9379

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3450 WAO + 07/1227 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vergoeding van (alle, nog resterende) in verband met de loondoorbetalingsverplichting geleden schade.


Uitspraak

06/3450 WAO en 07/1227 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2006, 05/5313 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. M.C.F.M. Mollee, werkzaam bij Achmea Vitale B.V. te De Meern, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2008. Namens appellante is verschenen mr. Mollee. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Bosma. Na heropening van het onderzoek hebben partijen toestemming gegeven om een nadere zitting achterwege te laten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 17 juni 2004 heeft het Uwv appellante een loondoorbetalingsverplichting opgelegd over de periode van 24 mei 2004 tot en met 23 november 2004, omdat appellante jegens haar werknemer M. onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 december 2004 ongegrond verklaard. Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de loondoorbetalingsanctie niet wordt gehandhaafd, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 17 juni 2004 ingetrokken en appellante vergoeding van de kosten van de bezwarenprocedure ter hoogte van € 322,- toegekend. 1.2. Op 13 juni 2005 is namens appellante aan het Uwv verzocht om vergoeding van de in verband met de loondoorbetalingsverplichting geleden schade. Als schadeposten zijn opgevoerd: 1. de kosten van de loondoorbetaling over genoemde periode, te weten 100% van het bruto loon vermeerderd met 8% vakantiegeld, de hierover verschuldigde werkgeverslasten Uwv en diverse fondsen, tezamen een bedrag van € 10.210,87; 2. in het kader van de bezwarenprocedure gemaakte accountantskosten ad € 965,15; 3. kosten in rekening gebracht door Commit Arbo ad € 298,48; 4. telefoon-, porto- en autokosten van de werkgever, in totaal € 200,-. 1.3. Bij besluit van 27 juli 2005 heeft het Uwv geweigerd schadevergoeding te betalen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 oktober 2005 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. 3. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv bij besluit van 22 februari 2007 (bestreden besluit 2) het bezwaar gegrond verklaard en appellante schadevergoeding toegekend ter hoogte van 70% van de geclaimde loonkosten over genoemde periode, in totaal een bedrag van € 7.147,61 vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente. Bovendien zijn de kosten van de tweede bezwaarprocedure ter hoogte van € 322,- vergoed. Het Uwv heeft geweigerd de overige door appellante geclaimde kosten te vergoeden. 4.1. Namens appellante zijn in hoger beroep alle in bezwaar en beroep aangevoerde stellingen gehandhaafd. Voorts stelt appellante onder verwijzing naar besluiten van het Uwv in andere gevallen dat het Uwv zich inmiddels op het standpunt heeft gesteld dat het wel aansprakelijk is voor de geleden loonschade en dat de volledige loonkosten en bijkomende kosten door het Uwv worden vergoed. 4.2. In reactie op bestreden besluit 2 is namens appellante gesteld dat het Uwv ten onrechte slechts 70% van het brutoloon en werkgeverslasten vergoedt. Appellante was als gevolg van de loonsanctie verplicht aan M. het volledige loon door te betalen. Ook de resterende 30% van het brutoloon plus de werkgeverslasten staan in zodanig verband met het herroepen primaire besluit dat zij het Uwv mede gezien de aard van de aansprakelijkheid kan worden toegerekend. Appellante meent dat sprake is van willekeur, omdat het Uwv in andere, soortgelijke gevallen wel 100% van het brutoloon en de werkgeverslasten heeft vergoed. De kosten van Commit Arbo betreffen de kosten van extra re-integratie-inspanningen als gevolg van het loonsanctiebesluit. Anders dan het Uwv meent gaat het hier dus niet om proceskosten. Van de geclaimde accountantkosten is een bedrag van € 241,29 loonadministratiekosten samenhangend met het langer doorbetalen van loon. Die kosten dienen ook te worden vergoed. Tenslotte stelt appellante dat zij zich heeft gekweten van de op haar rustende bewijslast en dat het nu aan het Uwv is tegenbewijs te leveren. 4.3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de geclaimde loonschade niet in zodanig verband staat met het onrechtmatige loonsanctiebesluit dat deze aan het Uwv kan worden toegerekend. Het Uwv erkent dan ook geen aansprakelijkheid voor eventuele loonschade. Wel is het Uwv bereid uit een oogpunt van coulance een deel van de schade te vergoeden. Voor zover de werknemer geen verhaal biedt, vergoedt het Uwv het bruto loon tot ten hoogste 70%. Wanneer de werkgever meer heeft betaald, hetzij verplicht of onverplicht, vergoedt het Uwv het meerdere niet. De andere kosten vergoedt het Uwv niet. 5. De Raad oordeelt als volgt. 5.1.1. De Raad stelt vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 te kennen heeft gegeven dat het in bestreden besluit 1 neergelegde standpunt niet langer wordt gehandhaafd. Gelet hierop dienen bestreden besluit 1 en de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, te worden vernietigd. 5.1.2. Voorts stelt de Raad vast dat het Uwv met bestreden besluit 2 niet geheel is tegemoet gekomen aan appellantes beroep. Derhalve wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep mede geacht te zijn gericht tegen bestreden besluit 2. 5.2. Naar de Raad reeds vele malen heeft uitgesproken, dient bij het beantwoorden van de vraag of en in welke omvang de schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 1 juli 1993, LJN: ZC1036) dat, indien een overheidslichaam een besluit neemt en handhaaft dat naderhand wordt vernietigd wegens strijd met een wettelijke bepaling, het jegens de door die beschikking getroffene een onrechtmatige daad begaat. Daarmee is de schuld van het overheidslichaam in beginsel gegeven. In aansluiting hierop heeft de Raad in zijn uitspraak van 24 februari 1998, LJN: AA8776, geoordeeld dat, indien na bezwaar door een bestuursorgaan een primair besluit wordt herroepen, omdat dat primaire besluit onrechtmatig blijkt te zijn, daarmee in beginsel ook de schuld van het bestuursorgaan met betrekking tot dat in bezwaar onrechtmatig gebleken besluit is gegeven. 5.3. Niet in geding is dat het Uwv bij besluit van 3 mei 2005 aan het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2004 is tegemoetgekomen en de loonsanctie niet langer heeft gehandhaafd. Daarmee is het primaire besluit van 17 juni 2004 in feite herroepen en staat de onrechtmatigheid van het besluit van 17 juni 2004 in rechte vast. Met het onrechtmatige besluit van 17 juni 2004 heeft het Uwv een onrechtmatige daad begaan jegens appellante. Die onrechtmatige daad dient het Uwv te worden toegerekend. Daarmee is de schadevergoedingsplicht van het Uwv in beginsel gegeven. 5.4. De vraag is vervolgens of alle geclaimde loonschade een gevolg is van het onrechtmatige primaire besluit. 5.4.1. Wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, dan zal genoegzaam aannemelijk moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. 5.4.2. Artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bepaalt, onder meer, dat het Uwv een tijdvak vaststelt gedurende welke de werknemer jegens de werkgever recht op loon heeft op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, indien bij de behandeling van de aanvraag bedoeld in artikel 34, derde lid, en de beoordeling als bedoeld in artikel 34a blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gesteld regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. 5.4.3. Ingevolge artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zoals dat artikel luidde ten tijde in geding behoudt de werknemer, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voor een tijdvak van 52 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was. 5.4.4. Niet in geschil is dat appellante naar aanleiding van het besluit van 17 juni 2004 aansluitend aan de wachttijd van 52 weken aan werknemer M. zes maanden het volledige loon heeft doorbetaald. De Raad is van oordeel dat gelet op de in 5.4.2 en 5.4.3 weergegeven wettelijke bepalingen, in onderlinge samenhang gelezen, de aan appellante opgelegde loondoorbetalingsverplichting van zes maanden niet meer inhield dan de verplichting voor appellante gedurende die periode aan de werknemer 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, althans ten minste het wettelijk minimumloon, te betalen. Dit heeft tot gevolg dat, anders dan appellante meent, in beginsel niet 100% maar 70% van het als gevolg van het onrechtmatige loonsanctiebesluit doorbetaalde loon aan het Uwv kan worden toegerekend, zij het met inachtneming van voormeld minimum. Hetgeen de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad heeft aangevoerd onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 7 november 1997, LJN: AN5640, inzake het causaal verband tussen de onrechtmatige daad, bestaande uit het opleggen van te hoge belastingaanslagen, en geleden renteschade, heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid nu het in die zaak gaat om een geheel andere situatie dat in de onderhavige zaak aan de orde is. 5.4.5. Ten aanzien van appellantes grief dat het Uwv willekeurig handelt omdat aan enige andere werkgevers in een vergelijkbare situatie wel 100% van de loonschade is vergoed, merkt de Raad op dat de betreffende besluiten zijn genomen op basis van een interne Uwv-richtlijn van 28 april 2006. Zoals de gemachtigde van het Uwv ter zitting van de Raad heeft verklaard was deze richtlijn niet geheel duidelijk geformuleerd en hebben enige Uwv-kantoren in een aantal gevallen in strijd met de bedoeling van de richtlijn 100% van de geclaimde loonschade vergoed. De tekst van de richtlijn is in oktober 2006 aangepast. Sedertdien is in beginsel niet meer dan 70% van het over de periode van de loonsanctie doorbetaalde loon vergoed. De Raad is van oordeel dat het Uwv na de aanpassing van de tekst van de richtlijn niet was gehouden een kennelijk niet bedoelde handelwijze te continueren. Het Uwv heeft met het bij het besluit van 24 november 2006 ingenomen standpunt dat 70% van het doorbetaalde loon aan appellante wordt vergoed dan ook niet willekeurig gehandeld. 5.5.1.Hetgeen in 5.4.4. en 5.4.5. is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv aan appellante 70% van het over de periode van 24 mei 2004 tot en met 23 november 2004 doorbetaalde loon, althans het wettelijk minimum loon, dient te vergoeden. Voorts dient de over dit loon in die periode opgebouwde vakantietoeslag te worden vergoed. De door appellante gestelde schade, bestaande uit de aan de loondoorbetaling verbonden werkgeverslasten, staat naar het oordeel van de Raad in een zodanig nauw verband met deze loondoorbetaling dat ook deze posten deel uitmaken van de geleden schade. Het standpunt van het Uwv dat betaalde premies alleen worden vergoed voor zover die te verhalen zijn op het Arbeidsongeschiktheidsfonds of het Algemeen Werkloosheidsfonds dient dan ook te worden verworpen. Tussen partijen is niet in geschil dat over het aldus vastgestelde schadebedrag wettelijke rente is verschuldigd. 5.5.2. Ten aanzien van de door appellante gevorderde € 241,29,- aan accountantskosten heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat het hierbij gaat om kosten van de loonadministratie wegens het langer door moeten betalen van het loon van de werknemer. De Raad stelt vast dat appellante deze claim niet nader heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten zijn gemaakt. De Raad ziet derhalve geen aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van deze geclaimde schade. 5.5.3. Ten aanzien van de door appellante geclaimde kosten van extra re-integratie-inspanningen verricht door Commit Arbo ad € 298,48 overweegt de Raad dat zich in het dossier drie facturen bevinden van respectievelijk 13 augustus 2004, 7 december 2004 en 23 december 2004. Alleen de eerste twee facturen hebben betrekking op re-integratie-inspanningen. De derde ziet op de kosten van de voorbereiding van de hoorzitting in het kader van de bezwaarschriftprocedure. Deze kosten kunnen niet als kosten van extra re-integratie-inspanningen worden aangemerkt. Dit betekent dat van de geclaimde € 298,48 een bedrag van € 106,30 door het Uwv aan appellante dient te worden vergoed. 5.5.4. De Raad is van oordeel dat de door appellante geclaimde telefoon-, porto- en autokosten van de werkgever ad € 200,- behoren tot het normale ondernemersrisico. Deze kosten kunnen dan ook niet aan het onrechtmatige besluit worden toegerekend. Gelet daarop wijst de Raad deze schadepost af. 6. Hetgeen in 5.1 tot en met 5.5.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat bestreden besluit 2 dient te worden vernietigd. 7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.288,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit; Verklaart het beroep dat mede gericht wordt geacht tegen bestreden besluit 2 gegrond en vernietigt bestreden besluit 2; Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor is aangegeven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 241,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. JL