Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9417

Datum uitspraak2008-08-22
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers149099 /HA ZA 08-81
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek. De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan, nu dat is gedaan zodra de naam van de behandelend rechter in deze nieuwe zaak bekend is geworden. Dat de wrakingsgronden verband houden met gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan tijdens de behandeling van de eerdere zaak, doet daaraan niet af. Volgens vaste jurisprudentie moet een rechter ter comparitie voorlopige oordelen kunnen geven. Hetgeen de rechter ter comparitie met betrekking tot het bewijsmiddel heeft gezegd, moet in dit licht worden bezien. Uit hetgeen over en weer is medegedeeld, blijkt niet van objectiveerbare gronden die wijzen op vooringenomenheid. De kritische opstelling van de rechter ter comparitie moet worden gezien als een uiting van de hem opgedragen zorg voor een ordelijk verloop van het proces. Eventuele kritische opmerkingen na afloop van de comparitie liggen in de sfeer van interactie tussen professionele deelnemers aan de rechtspleging, althans behoren daartoe te worden gerekend.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Wrakingskamer zaaknummer: 149099 /HA ZA 08-81 Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 22 augustus 2008, houdende mondelinge beslissing, naar aanleiding van het verzoek van 20 augustus 2008 van: [Verzoekster], verzoekster, hierna [verzoekster] te noemen, gemachtigde mr. E.A.J. Verschuur van der Voort, tot wraking van [rechter], voorzieningenrechter in de bij deze rechtbank, sector civiel, aanhangige zaak met zaaknummer 148960, hierna te noemen de hoofdzaak. Tegenwoordig zijn mr. A.H. Schotman, voorzitter, en mrs. M.J.M. Verpalen en J.I. de Vreese Rood, leden van de wrakingskamer, alsmede A.L. Zandvliet, griffier. Na uitroeping van de zaak verschijnen: - [verzoekster], bijgestaan door mr. Verschuur van der Voort, voornoemd; - [rechter], voornoemd; - mr. F.W. Huizinga, advocaat van [eiser], eiser in de hoofdzaak. Het verzoek behelst de wraking van [rechter] aan wie de hoofdzaak –een kort geding- als behandelend voorzieningenrechter is toevertrouwd, vanwege de vrees dat [rechter] niet onpartijdig zal zijn, althans omdat een te vermijden schijn van partijdigheid zich zal voordoen met betrekking tot de hoofdzaak. Allereerst stelt de voorzitter aan de orde het verzoek van mr. Verschuur-van der Voort om buiten aanwezigheid van [rechter] te worden gehoord. Aan het verzoek van mr. Verschuur-van der Voort ligt ten grondslag dat zij zich, gelet op het verloop van de hierna nog verder aan de orde komende comparitiezitting van 26 oktober 2005, er niet prettig bij voelt in aanwezigheid van [rechter] te worden gehoord. [rechter] maakt gemotiveerd bezwaar tegen eventuele honorering van dit verzoek. Na schorsing van de zitting voor beraad deelt de voorzitter mede dat de wrakingskamer het verzoek afwijst. Hetgeen mr. Verschuur-van der Voort naar voren heeft gebracht legt naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende gewicht in de schaal om aan het zwaarwegende belang van openbaarheid van de zitting voorbij te gaan. Daarbij laat de wrakingskamer meewegen dat de aard van de problematiek meebrengt dat het onderzoek ter terechtzitting effectiever kan geschieden indien verzoekster, althans mr. Verschuur-van der Voort, en [rechter] rechtstreeks op elkaars standpunten kunnen reageren en dat op deze wijze een effectieve controle op hetgeen ter zitting gewisseld ook voor mr. Verschuur-van der Voort beter gewaarborgd is dan wanneer zij en [rechter] buiten elkaars aanwezigheid worden gehoord. Vervolgens wordt het verzoek tot wraking aan de orde gesteld. Mr. Verschuur-van der Voort en [rechter] lichten hun standpunten daaromtrent toe en verstrekken desgevraagd nadere inlichtingen. Mr. Huizinga voornoemd, beantwoordt enkele vragen van de voorzitter. Na een korte schorsing van de zitting, deelt de voorzitter als beslissing van de wrakingskamer het volgende mee: De wrakingskamer wijst het verzoek om wraking af. Daartoe is het volgende redengevend. [rechter] heeft betoogd dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek tot wraking, aangezien het verzoek niet is gedaan zodra zich de feiten en omstandigheden hebben voorgedaan waarnaar in het verzoek is verwezen. Dit verweer wordt verworpen. De procedure waarin de wraking is verzocht betreft een nieuwe zaak; het is niet een voortzetting van de zaak die tussen verzoekster en haar voormalige echtgenoot in 2005 aan de orde was. De wrakingskamer acht het verzoek tijdig gedaan, nu dat is gedaan zodra de naam van de behandelend rechter in deze nieuwe zaak bekend is geworden. Dat de wrakingsgronden verband houden met gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan tijdens de behandeling van de eerdere zaak, doet daaraan niet af. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op een drietal (beweerde) voorvallen tijdens resp. na afloop van een comparitie in de hiervoor vermelde eerdere zaak, d.d.26 oktober 2005. Verzoekster stelt dat [rechter] tijdens bedoelde comparitie heeft geweigerd een namens haar gepresenteerd bewijsstuk toe te laten, dat hij mr. Verschuur-van der Voort geen gelegenheid zou hebben gegeven de gevorderde veroordeling in de proceskosten toe te lichten en dat hij mr. Verschuur-van der Voort na de comparitie bij zich zou hebben geroepen en zich op zodanige wijze jegens mr. Verschuur-van der Voort zou hebben geuit dat aan zijn onpartijdigheid in de thans aan de orde zijnde zaak zou moeten worden getwijfeld. Volgens vaste jurisprudentie moet een rechter ter comparitie voorlopige oordelen kunnen geven. Hetgeen [rechter] ter comparitie van 26 oktober 2005 met betrekking tot het genoemde bewijsmiddel heeft gezegd, moet in dit licht worden bezien. Uit hetgeen over en weer is medegedeeld, blijkt niet van objectiveerbare gronden die wijzen op vooringenomenheid. Niet geheel duidelijk is geworden wat op genoemde comparitie met betrekking tot de gevorderde proceskostenveroordeling is gezegd. Wel moet worden vastgesteld dat indien [rechter] zo stellig zou zijn geweest als mr. Verschuur-van der Voort heeft gesteld, hij daarmee heeft aangesloten bij bestendige jurisprudentie. Indien in het kader van een comparitie van partijen in zaken tussen voormalige echtelieden op een schikking wordt aangestuurd, is het bovendien niet ongebruikelijk dat de rechter partijen met enige stelligheid voorhoudt dat compensatie van proceskosten het uitgangspunt is. Ook uit hetgeen zich op dit punt tussen mr. Verschuur-van der Voort en [rechter] ter comparitie heeft afgespeeld kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden afgeleid dat [rechter] naar één van partijen vooringenomen is geweest. Gebleken is dat mr. Verschuur-van der Voort en [rechter] kort na het beëindigen van de comparitie met elkaar hebben gesproken. Uit het proces-verbaal van de comparitie, noch uit de verklaringen van mr. Verschuur-van der Voort, mr. Huizinga en [rechter] kan echter worden opgemaakt wat de feitelijke gang van zaken precies is geweest. Gelet op de erkenning daarvan door mr. Verschuur-van der Voort, is wel aannemelijk geworden dat zij ter comparitie een verband heeft gelegd tussen het doorzetten van een in de loop van die comparitie in het vooruitzicht gesteld wrakingsverzoek en het door de wederpartij al dan niet ingaan op een namens haar cliënt gedaan schikkingsvoorstel, en dat mr. Verschuur-van der Voort tijdens of na de zitting aanleiding heeft gezien [rechter] voor die handelwijze excuses aan te bieden. Tegen deze achtergrond moet een kritische opstelling van [rechter] op dit punt ter comparitie worden gezien als een uiting van de hem opgedragen zorg voor een ordelijk verloop van het proces. Eventuele kritische opmerkingen na afloop van de comparitie liggen in de sfeer van interactie tussen professionele deelnemers aan de rechtspleging, althans behoren daartoe te worden gerekend. De slotsom is dat er objectief gezien geen feiten en omstandigheden zijn gebleken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Dit klemt te meer nu hetgeen mr. Verschuur-van der Voort heeft aangevoerd destijds geen grond heeft opgeleverd om [rechter] te wraken. Aangezien het verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer niet evident is gedaan om de hoofdzaak te traineren, wordt het verzoek van [rechter] om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 39 lid 4 Rv afgewezen. Beslissing: de wrakingskamer: - wijst het verzoek om wraking af; - beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en mr. F.W. Huizinga een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden; - beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek; - wijst af hetgeen anders of meer is verzocht. Waarvan proces-verbaal, Rechtsmiddel Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.