Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9467

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-07/00261
Statusgepubliceerd


Indicatie

Belanghebbende heeft een taxibedrijf. Zij heeft een taxi gekocht.
Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende (in elk geval al) met ingang van 17 september 2005 (de aanvang van het onderhavige naheffingstijdvak) recht heeft op toepassing van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-GRAVENHAGE Sector belasting nummer BK-07/00261 Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 25 april 2008 op het hoger beroep van de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s Gravenhage van 9 maart 2007, nummer AWB 06/2265 MRB, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en boetebeschikking. 1. Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank 1.1. Aan mevrouw [belanghebbende] te [Z] (hierna: belanghebbende) is met dagtekening 11 januari 2006 en met aanslagnummer [xxx.xx.xxx.X.x.x] een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak van 17 september 2005 tot en met 16 december 2005 opgelegd ten bedrage van € 279. 1.2. Tegelijk met de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een boete opgelegd van € 113. 1.3. Bij de uitspraak op het door belanghebbende tegen de naheffing en de boete gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. 1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot nihil, de boetebeschikking herroepen en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 te vergoeden. 2. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. 2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 maart 2008, gehouden te Den Haag. Daar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde kan in hoger beroep worden uitgegaan van het volgende: 3.1. Belanghebbende exploiteert een bedrijf waarvan de activiteiten bestaan in het verzorgen van taxivervoer. In het kader van het taxibedrijf heeft zij op 18 augustus 2005 een gebruikte personenauto, een Mercedes-Benz met het kenteken [XX XX xx], aangeschaft. Het op 17 september 1998 voor de auto afgegeven kentekenbewijs vermeldt: "Taxi, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 4 personen buiten de bestuurder.". Belanghebbende heeft op 25 augustus 2005 in de auto opnieuw een digitax en een mobilofoon laten aansluiten. 3.2. Op 20 augustus 2005 heeft belanghebbende wegens het gebruik van de auto als taxi de Inspecteur schriftelijk verzocht om toepassing van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting als bedoeld in artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). 3.3. In reactie daarop heeft de Inspecteur op de voet van artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) belanghebbende bij brief van 13 september 2005 verzocht om kopieën te overleggen van het kentekenbewijs, delen I en II, en van de zogenoemde 90%-verklaring. 3.4. Belanghebbende heeft, naar zeggen van de Inspecteur, niet aan dat verzoek voldaan. In verband daarmee heeft de Inspecteur besloten het verzoek om vrijstelling af te wijzen. De beslissing is gedagtekend 31 oktober 2005. 3.5. De Inspecteur heeft belanghebbende voor de auto een rekening motorrijtuigenbelasting, gedagtekend 24 oktober 2005, met betrekking tot het onderhavige tijdvak toegezonden. Omdat de rekening op de uiterste betaaldatum (25 november 2005) nog niet is betaald, heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is tevens bij de onderwerpelijke beschikking een verzuimboete opgelegd, bij het vaststellen van de hoogte waarvan is uitgegaan van vijf eerdere verzuimen. 3.6. Bij het tegen de naheffing en de boete gerichte bezwaarschrift van 22 januari 2006 heeft belanghebbende (alsnog/opnieuw) kopieën van het kentekenbewijs, delen I en II, en de 90%-verklaring overgelegd. 3.7. Het bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur afgewezen. Daaraan ligt de opvatting ten grondslag dat de vrijstelling niet van toepassing is, nu de voor het verlenen van de vrijstelling vereiste bescheiden niet (tijdig) zijn overgelegd. 3.8. In verband met het bij het bezwaarschrift overleggen van de voor het voor het verlenen van de vrijstelling vereiste bescheiden, is de Inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende tegelijk met het bezwaar ook een verzoek om toepassing van de vrijstelling heeft gedaan. De Inspecteur heeft dat verzoek ingewilligd, met dien verstande dat de vrijstelling – overeenkomstig het op dat punt gevoerde beleid met terugwerkende kracht is verleend tot de aanvang van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan, te weten met ingang van 17 december 2005. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Partijen houdt uitsluitend het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende (in elk geval al) met ingang van 17 september 2005 (de aanvang van het onderhavige naheffingstijdvak) recht heeft op toepassing van de vrijstelling, welke vraag de Inspecteur ontkennend en belanghebbende bevestigend beantwoordt. Het staat tussen partijen vast dat, zo het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en zodoende de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. 4.2. Voor de standpunten van partijen en voor de gronden waarop zij hun standpunten doen steunen wordt verwezen naar de stukken van het geding. 5. Conclusies van partijen 5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. 5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. 6. Beoordeling van het hoger beroep 6.1. Het Hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat de Inspecteur eerst bij het binnenkomen van het bezwaarschrift van 22 januari 2006 in het bezit is gekomen van de bij de brief van 13 september 2005 verzochte bescheiden. 6.2. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende bij tijdige indiening van de bij het bezwaarschrift van 22 januari 2006 overgelegde bescheiden de vrijstelling (in elk geval al) per 17 september 2005 zou hebben verkregen en dat ook overigens de feiten rond (het gebruik van) de auto van dien aard waren dat belanghebbende volledig zou hebben voldaan aan de materiële voorwaarden voor het (al) per 17 september 2005 toepassen van de vrijstelling. Gelet op die omstandigheid, gevoegd ook bij het feit dat het aanvankelijke verzoek vóór 17 september 2005 is gedaan en bij het feit dat het tijdvak dat aanvangt met 17 september 2005 slechts één tijdvak is gelegen vóór het tijdvak waarvoor de Inspecteur overigens met terugwerkende kracht de vrijstelling heeft verleend, brengt naar ’s Hofs oordeel een redelijke uitleg van artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet in samenhang met artikel 23 van het Uitvoeringsbesluit mee, zonodig met toepassing van het evenredigheidsbeginsel, dat de Inspecteur niet de bevoegdheid toekomt om de vrijstelling per 17 september 2007 te weigeren. In dit specifieke geval had de Inspecteur, ook gelet op de mogelijkheid die het vijfde lid van artikel 27 van het Uitvoeringsbesluit hem biedt, te weten het laten terugwerken van de vrijstelling tot een ander tijdstip dan dat waarop het verzoek is ingediend, in redelijkheid niet anders kunnen beslissen dan het per 17 september 2005 inwilligen van de vrijstelling. Dat als gevolg daarvan alsnog althans binnen de context van de naheffingsaanslag in positieve zin op het aanvankelijke verzoek wordt beslist, acht het Hof onder de gegeven omstandigheden een uitkomst die ten volle recht doet aan de op de vrijstelling van toepassing zijnde regelgeving, in het bijzonder ook waar het gaat om de doelmatigheid en uitvoerbaarheid van het in die regelgeving vervatte vrijstellingsregime. 6.3. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de slotsom dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, zodat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is. Bijgevolg moet worden beslist als hierna is vermeld. 7. Proceskosten en griffierecht 7.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld en onvoldoende is gebleken dat belanghebbende voor vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. 7.2. Omdat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Staat wegens het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 428. 8. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is vastgesteld door mrs. J.T. Sanders, U.E. Tromp en B. van Walderveen. De beslissing is op 25 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De griffier zal van de Staat een griffierecht heffen van € 428. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten