Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9478

Datum uitspraak2008-01-22
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-06/00204
Statusgepubliceerd


Indicatie

Trefwoorden: parkeerbelasting, parkeervergunning, bedrijfsvergunning, coulancebeleid Tussen partijen is uitsluitend in geschil of op grond van het door de gemeente gevoerde coulancebeleid inzake parkeervergunningen, de naheffingsaanslag terecht is gehandhaafd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord. Het Gerechtshof vernietigt de uitspraak van de rechtbank.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE eerste meervoudige belastingkamer 22 januari 2008 nummer BK-06/00204 UITSPRAAK op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 30 juni 2006, nr. AWB 05/8515, betreffende na te noemen aan vennootschap onder firma [belanghebbende].te [Z] (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 16 oktober 2005 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van, inclusief kosten, € 48,40. 1.2. De Inspecteur heeft het tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaar van belanghebbende bij de bestreden uitspraak afgewezen. 1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak, de naheffingsaanslag vernietigd en gelast dat de gemeente Den Haag het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. 2. Loop van het geding 2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 20 november 2007, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Vaststaande feiten 3.1. Het Hof verwijst voor de tussen partijen niet in geschil zijnde feiten naar de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in onderdeel 2.1 tot en met 2.3 van haar uitspraak. Voorts is op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog het volgende komen vast te staan. 3.2. De door de directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag op 28 april 2005 vastgestelde “Werkinstructie behandeling bezwaarschriften parkeerbelastingen inzake parkeervergunningen” (hierna: de Werkinstructie), luidt, voor zover van belang, als volgt: “1. Inleiding In zijn uitspraak van 17 december 1997 (nr. 32 834, Belastingblad 1998, blz. 239) heeft de Hoge Raad overwogen dat indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan een parkeervergunning zijn verbonden er geen sprake is van parkeren met die vergunning. 2. Uitvoeringspraktijk In het volgende wordt een onderscheid gemaakt tussen de groep van bewonersvergunningen enerzijds en de groep van bedrijfs- en bezoekersvergunningen anderzijds. Het onderscheid is gebaseerd op het feit, dat de eerste groep op kenteken is gesteld. 2.1 Bewonersvergunning (…) In het kader van de uitvoering wordt gekozen om, ingeval er geen bewonersvergunning achter de voorruit ligt, geen naheffingsaanslag op te leggen, maar een waarschuwingsbon. Voorzover wel een naheffingsaanslag is opgelegd wordt deze verminderd. Hierin is geen beperking aangebracht in het aantal. (…) Voorts is doordat de bewonersvergunning op kenteken wordt uitgegeven misbruik niet mogelijk (…) De basis voor deze handelwijze wordt gevonden in artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), de zogenaamde hardheidsclausule. Voor de toepassing van artikel 63 AWR dient sprake te zijn van een bij de belastingheffing onbillijkheid van overwegende aard. De onbillijkheid wordt gevonden in het feit, dat de parkeerder/houder van de bewonersvergunning zijn bijdrage heeft geleverd voor het gebruik van de parkeermogelijkheden. Overwegingen van coulance/klantgerichtheid zijn hier van belang. (…) 2.2 Bezoekersvergunning en bedrijfsvergunning De bezoekersvergunning en de bedrijfsvergunning zijn niet op kenteken gesteld. Het op voorhand achterwege laten van de naheffingsaanslag is niet mogelijk. Uitgangspunt is hier, dat het aantal coulance-verminde¬ringen (per kalenderjaar) beperkt zal worden tot één (met eventueel wielklem). Daarbij geldt als uitgangspunt de datum van de naheffingsaanslag. Ook hier geldt het gestelde onder punt 2.1 met betrekking tot de hardheidsclausule. De motivering voor het verschil in behandeling ten opzichte van de bewonersvergunning is gelegen in het volgende. Een bewonersvergunning is op kenteken gesteld. Die kan derhalve alleen gebruikt worden ten behoeve van de auto met het kenteken dat op de vergunning is vermeld. De bezoekersvergunning en de bedrijfsvergunning zijn niet op kenteken gesteld. Het gevaar voor misbruik is derhalve aanwezig. Het is dan ook gerechtvaardigd om aan het gebruik van deze vergunningen hogere eisen te stellen. (…) Met betrekking tot de bedrijfsvergunning nog de volgende opmerkingen. Stelt de reclamant, dat de bedrijfsvergunning duidelijk zichtbaar achter de voorruit lag en geeft hij of zij (een) getuige(n)verklaring(en) dan wordt deze altijd verminderd. Dit in verband met de bewijslast voor het Hof. Deze vermindering telt dan niet mee voor het maximale aantal verminderingen per kalenderjaar. (…) 2.3 Gekopieerde parkeervergunning (…) 2.4.2 Parkeervergunning niet op kenteken De naheffingsaanslag wordt gehandhaafd. In een afzonderlijke brief wordt aan de vergunninghouder doorgegeven, dat bij een volgende constatering (de dan opgelegde naheffingsaanslag wordt gehandhaafd) de vergunning ingetrokken zal worden.” 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of op grond van het door de gemeente gevoerde coulancebeleid inzake parkeervergunningen, de naheffingsaanslag terecht is gehandhaafd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord. 4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. 5. Conclusies van partijen 5.1. Het hoger beroep van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen zijn uitspraak op bezwaar. 5.2. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, waaruit kan worden afgeleid dat de Inspecteur een beleid voert dat in een geval als het onderhavige – waarbij belanghebbende haar auto heeft geparkeerd en daarin niet de originele, maar een kopie van een niet op kenteken gestelde bedrijfsparkeervergunnning op naam van “[belanghebbende]” zichtbaar was – geen naheffingsaanslag wordt opgelegd, of een opgelegde naheffingsaanslag wordt verminderd. 6.2. De Inspecteur heeft in zijn appelschrift onder meer het volgende gesteld: “Tijdens de zitting op 16 juni 2006 heb ik inderdaad verklaard dat de gemeente Den Haag het beleid voert dat een naheffingsaanslag éénmalig verminderd wordt indien een niet op kenteken gestelde parkeervergunning bij aanvang van het parkeren wel achter de voorruit geplaatst wordt, maar op het moment van controle van het voertuig door de parkeercontroleur achter de voorruit weggegleden is. Ik heb echter ook aangegeven dat indien de parkeercontroleur een gekopieerde vergunning aantreft, de opgelegde naheffingsaanslag nooit verminderd wordt. Tevens heb ik ter zitting bestreden dat in dit geval gesproken kan worden van een vergissing, aangezien kopiëren van een parkeervergunning en het vervolgens plaatsen van deze kopie achter de voorruit van een voertuig bewuste handelingen zijn en geen vergissingen.” 6.3. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur voormeld standpunt herhaald. Belanghebbende heeft de stellingname van de Inspecteur niet weersproken. 6.4. Naar het Hof begrijpt voert de Inspecteur een beleid, inhoudende dat uitsluitend indien vaststaat dat een niet op kenteken gestelde bedrijfsparkeervergunning bij aanvang van het parkeren achter de voorruit is geplaatst, maar op het moment van controle van het voertuig door de parkeercontroleur achter de voorruit is weggegleden waardoor de vergunning niet zichtbaar is, een opgelegde naheffingsaanslag wordt vernietigd. 6.5. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de door haar geschetste situatie valt onder het bereik van het door de Inspecteur gevoerde coulancebeleid. Uit hetgeen de Inspecteur heeft gesteld volgt het tegendeel, aangezien een beleid wordt gevoerd waarbij in de situatie dat een gekopieerde parkeervergunning achter de voorruit wordt aangetroffen de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd en bij een volgende constatering de vergunning wordt ingetrokken. 6.6. Op grond van het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 8. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de rechtbank, - verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Vonk, Van Knobelsdorff en Van den Steenhoven. De beslissing is op 22 januari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. (Van den Bogerd) (Vonk) aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.