Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9489

Datum uitspraak2008-08-26
Datum gepubliceerd2008-08-29
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/5306
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Toepassing maatregel 100% twee maanden. Vooralsnog staat niet vast of sprake is van gedraging die grondslag oplevert voor opleggen maatregel dan wel of die gedraging verzoeker kan worden verweten. Daarnaast is onvoldoende onderzoek gedaan naar gevolgen die opleggen maatregel voor verzoeker kunnen opleveren. Verordening bepaalt een dergelijke weging. Ook is het de vraag of de onderliggende rapportage zonder nadere onderbouwing wel toereikende grondslag kan bieden voor ingenomen standpunt. Verzoek voorlopige voorziening toegewezen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 5306 WWB uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2008 in de zaak van: [naam verzoeker], wonende te [woonplaats verzoeker], verzoeker, gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Velsen, verweerder, 1. Procesverloop Bij besluit van 23 juli 2008 heeft verweerder de uitkering van verzoeker ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) over de maanden augustus 2008 en september 2008 verlaagd met 100%. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 juli 2008 bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 augustus 2008 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft bij brief van 12 augustus 2008 een medisch advies d.d. 2 februari 2006 en een arbeidsdeskundig advies d.d. 20 februari 2006, beiden van Pro Aegis, toegezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 18 augustus 2008, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.C. Weijsenfeld. Verweerder is verschenen bij M. Wigchert. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Uit de stukken blijkt dat verzoeker aanvankelijk is geplaatst in het traject sociale activering. In dit verband heeft verweerder verzoeker in de loop van 2007 aangemeld bij project OK (Onbenutte Kwaliteiten). Aan deze aanmelding is een arbeidsmedisch advies voorafgegaan. Op 17 oktober 2007 wordt gerapporteerd dat de resultaten van dit onderzoek (in het bijzonder verzoekers leeftijd, langdurige werkloosheid en stotteren, in combinatie met de vraag op de arbeidsmarkt) tot de conclusie hebben geleid dat een traject sociale activering het maximaal haalbare is. Vervolgens is dit traject na een intakegesprek bij OK stopgezet. Kennelijk is vooral vanwege de motivatie van verzoeker gekozen voor bemiddeling naar regulier werk. Dit heeft erin geresulteerd dat verzoeker eind 2007 is aangemeld voor trajectbegeleiding en dan via het re-integratiebedrijf Agros. Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft verweerder medegedeeld dat is besloten tot deze aanmelding en verzoeker erop gewezen dat aan de voortzetting van de uitkering de verplichting wordt verbonden deel te nemen aan die activiteiten en vervolgstappen. 2.3 Uit de stukken blijkt verder dat verweerder bij besluit van 28 februari 2008 de uitkering van verzoeker vanaf maart 2008 heeft verlaagd met een bedrag van € 200 wegens het afwijzen van een aanbod van zijn begeleider bij Agros om te solliciteren op een passende baan (reinigingschauffeurswerk). Verweerder heeft dit gedrag gekwalificeerd als een ernstig tekortschieten als bedoeld in artikel 4 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2006 van de gemeente Velsen (hierna: Maatregelenverordening). Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. 2.4 Bij besluit van 21 mei 2008 heeft verweerder de uitkering van verzoeker over de maand juni 2008 verlaagd met 100% vanwege de weigering van een aanbod van zijn begeleider bij Agros van passend werk (licht magazijn en opruimwerk). Verweerder heeft dit gedrag gekwalificeerd als een zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in artikel 6 van de Maatregelenverordening 2006. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar aangetekend. Op het hiertegen ingediende bezwaarschrift is nog niet beslist. 2.5 Bij besluit van 23 juli 2008 heeft verweerder vervolgens de uitkering van verzoeker over de maanden augustus 2008 en september 2008 verlaagd met 100% vanwege de weigering in te gaan op een aanbod van zijn begeleider bij Agros van passende werk (licht metaalsorteerwerk). Verweerder heeft dit gedrag gekwalificeerd als een zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in artikel 6 van de Maatregelenverordening 2006. Vanwege recidive heeft verweerder de periode waarover de maatregel wordt opgelegd verdubbeld (artikel 7, lid 2 maatregelenverordening 2006). Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar aangetekend en hangende dit bezwaar heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen. 2.6 Verzoeker betwist de feiten die aan de maatregel ten grondslag liggen. Daarnaast betoogt verzoeker dat de opgelegde maatregel als een straf moet worden gekwalificeerd. Door hem twee maanden uit te sluiten van zijn basisinkomen komt hij onder het bestaansminimum. Verzoeker stelt dat verweerder een dusdanig zware inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer, dat deze maatregel binnen het bereik komt van artikel 6 EVRM. Verzoeker meent dat hij eerst moet kunnen opkomen tegen alle aspecten van de sanctie en dat, totdat deze discussie is afgerond, de sanctie niet ten uitvoer mag worden gelegd. Als achteraf blijkt dat hij onschuldig is, kan de schade niet meer ongedaan worden gemaakt. Het belang van een onmiddellijke uitvoering van de sanctie acht verzoeker daarom minder zwaar wegen dan het belang van een zorgvuldige procedure. Verzoeker vraagt daarom het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. 2.7 In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, WWB is neergelegd dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB. 2.8 In artikel 18, tweede lid, WWB is bepaald - voor zover hier van belang - dat indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand verlaagt. 2.9 Artikel 4 van de Maatregelenverordening bepaalt dat de bijstand eenmalig met € 200,- wordt verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in het naar vermogen verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, het meewerken aan een voorziening die in het kader van de WWB wordt aangeboden of die, gezien aard en doel gelijk is te stellen met een WWB voorziening, het betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel zijn gedrag jegens het college. 2.10 In artikel 6, eerste lid van de Maatregelenverordening is bepaald dat de bijstand gedurende één maand met het volledige recht op bijstand over die maand wordt verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college zeer ernstig is tekortgeschoten in één of meer van de in de artikelen 3 en 4 genoemde opzichten. Ingevolge het tweede artikellid, aanhef en onder a, is van zeer ernstig tekortschieten als bedoeld in het eerste lid in elk geval sprake als vaststaat of redelijkerwijs is aan te nemen dat het beroep door belanghebbende op algemene bijstand gedurende meer dan een maand het gevolg is van diens handelen of nalaten. 2.11 Wanneer verweerder constateert dat een belanghebbende zich niet aan de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen houdt, is hij gehouden de bijstand te verlagen. De vraag die eerst moet worden beantwoord is of in dit concrete geval sprake is van een (verwijtbaar) handelen of nalaten van de belanghebbende dat een grondslag oplevert voor het opleggen van een (bestuurlijke) sanctie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de stukken het beeld oprijst dat zowel verweerder als verzoeker zich hebben vergist in de arbeidsmogelijkheden van verzoeker. Verzoeker komt vanuit een situatie waarin was gekozen voor sociale activering en niet voor arbeidsinschakeling. Aan deze plaatsing in het traject sociale activering lagen een medisch en arbeidsdeskundig advies ten grondslag. In het door verweerder overgelegde medische advies van 2 februari 2006 wordt aangegeven dat verzoeker moeilijkheden ondervindt bij het vinden van werk vanwege zijn leeftijd en door zijn slechte communicatieve mogelijkheden vanwege het stotteren en zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal, waardoor onzekerheid bij verzoeker ontstaat. In het arbeidsdeskundig advies van 20 februari 2006 wordt aangegeven dat de arbeidsmarktkansen voor verzoeker zonder intensieve begeleiding beperkt zijn en dat vanwege de in de persoon gelegen problematiek toeleiding naar de arbeidsmarkt (voorlopig) geen directe doelstelling is. Gelet op deze voorgeschiedenis is het zeer de vraag of verzoeker op dit moment wel in staat is tot reguliere arbeidsinschakeling. Uit verschillende stukken blijkt dat verzoeker heeft aangegeven graag aan het werk te gaan. Desondanks is de samenwerking tussen verzoeker en Agros moeizaam verlopen, waarbij opvalt dat verzoeker en de medewerkers van Agros over en weer aanmerkingen hebben op elkaars opstelling. Klaarblijkelijk vormt de begeleiding die verzoeker krijgt van het re-integratiebureau dat door verweerder is ingeschakeld, niet de op de situatie van verzoeker meest toegespitste of benodigde begeleiding. Wellicht is de keuze om het sociale activeringstraject stop te zetten toch niet de meest geslaagde keuze geweest, gelet op verzoekers individuele mogelijkheden. In het geval van verzoeker speelt in het bijzonder het stotterprobleem van verzoeker een rol. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter zelf kunnen constateren dat het communiceren met verzoeker uiterst moeizaam verloopt. Het is aan verweerder om in het individuele geval een afweging te maken en te beoordelen welk traject in het specifieke geval van toepassing is. Nadat verweerder ervan op de hoogte raakte dat de inschakeling van Agros in dit geval geen resultaat opleverde had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter meer voor de hand gelegen dat verweerder aandacht had geschonken aan een andere voor verzoeker meer geëigende vorm van begeleiding richting de arbeidsmarkt. De mogelijk verkeerde inschatting door verweerder en verzoeker van de mogelijkheid om met ondersteuning van Agros tot de arbeidsmarkt toe te treden, kan niet zonder meer voor rekening van verzoeker worden gebracht. 2.12 Gelet hierop staat vooralsnog niet of onvoldoende vast dat sprake is van een gedraging die een grondslag oplevert voor het opleggen van een maatregel dan wel dat de gedraging verzoeker kan worden verweten. 2.13 Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen die het opleggen van deze maatregel kunnen opleveren voor verzoeker. Artikel 8 van de Verordening bepaalt dat verweerder de gevolgen van de maatregel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, weegt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat een onderzoek naar deze omstandigheden niet heeft plaatsgevonden waardoor een dergelijke weging achterwege is gebleven. Zeker gezien het feit dat verweerder verzoeker al eerder heeft geconfronteerd met maatregelen (van € 200,-- en 100% gedurende een maand) is die weging aangewezen. 2.14 Voor de goede orde stelt de voorzieningenrechter tevens vast dat de in dit geval opgelegde verlaging een voor verzoeker belastende beslissing is. Bij (ambtshalve genomen) bezwarende besluiten rust de bewijslast op het bestuursorgaan. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken, nu verzoeker ontkent, dat en in hoeverre hij verwijtbaar heeft gehandeld. In dit kader wijst de voorzieningenrechter erop dat uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder zich bij het nemen van het bestreden besluit heeft gebaseerd op de rapportage van 18 juli 2008. Deze rapportage is opgesteld door de klantmanager van verzoeker. Achterliggende stukken afkomstig van het re-integratiebedrijf Agros ontbreken. Gelet op de betwisting door verzoeker van verschillende in deze rapportage genoemde feiten biedt deze rapportage zonder nadere onderbouwing geen toereikende grondslag voor het door verweerder ingenomen standpunt. 2.15 Uit het voorgaande volgt dat, gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen. 2.16 De voorzieningenrechter schorst het besluit van 23 juli 2008 hangende de lopende bezwaarschriftprocedure. Door de schorsing herleeft verzoekers recht op uitbetaling van de uitkering over de maanden augustus en september 2008. 2.17 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 schorst het bestreden besluit van 23 juli 2008 tot zes weken na de verzending van de beslissing op het bezwaarschrift; 3.2 veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,- te betalen door de gemeente Velsen aan de griffier; 3.3 bepaalt dat de gemeente Velsen het door verzoeker betaalde griffierecht van € 39,- aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, voorzieningenrechter, en op 26 augustus 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H.R.A. Horring, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.