Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9572

Datum uitspraak2007-08-14
Datum gepubliceerd2009-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersReg.nr.: WET 07/3830-ZWI
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Noch werknemer noch diens weduwe zijn belanghebbende bij de beslissing al dan niet een boete aan de werkgever op te leggen uit hoofde van de Arbeidsomstandighedenwet.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: WET 07/3830-ZWI Uitspraak in het geding tussen [Eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, gemachtigde mr. M.A.T. Schroots, advocaat te Rotterdam, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft verweerder aan de Compagnie de Manutention RO-RO B.V. (CdMR) medegedeeld, dat hoewel de Arbeidsomstandighedenwet door CdMR is overtreden geen bestuurlijke boete aan haar op grond van verweerders bevoegdheid ex artikel 34 van deze wet wordt opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 september 2007 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 september 2007 heeft verweerder het bezwaar niet ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen belanghebbende zou zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 22 oktober 2007 beroep ingesteld, welk beroep bij schrijven van 22 november 2007 nader is gemotiveerd. Verweerder heeft bij schrijven van 19 december 2007 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2008. Aanwezig waren eiseres en mr. M.A.M. Euverman, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.W.J. Crommelin. 2 Overwegingen In het onderhavige geding heeft de rechtbank te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiseres terecht en op goede gronden niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres geen belanghebbende zou zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Ingevolge artikel 1:2, lid 1, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Eiseres meent dat zij als partner van het slachtoffer van het ongeval, waarbij haar partner is omgekomen, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, lid 1, van de Awb dient te worden aangemerkt. Volgens eiseres lijkt het in strijd te zijn met elke rechtsgrond om als enige belanghebbende bij het besluit van 14 augustus 2007 het slachtoffer, de heer [X], aan te merken, die door zijn directe overlijden na het ongeval geen bezwaar heeft kunnen maken tegen dit besluit, terwijl met zeer grote waarschijnlijkheid gesteld kan worden, dat de heer [X] wel van de mogelijkheid om bezwaar te maken gebruik zou hebben gemaakt. Het ontnemen van deze door eiseres te benutten mogelijkheid om bezwaar te maken zou betekenen dat dit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen besluit niet aanvechtbaar is en derhalve stand zou houden, hetgeen ook vermogensrechtelijke consequenties zou hebben voor eiseres en wel in die zin, dat de vaststelling om geen boete op te leggen directe gevolgen kan hebben voor een door haar te voeren aansprakelijkheidsprocedure tegen CdMR. Blijkens zijn verweerschrift van 19 december 2007 persisteert verweerder gemotiveerd bij zijn eerder ingenomen standpunt, dat eiseres geen belanghebbende is in de zin van de Awb en dat mitsdien haar bezwaar niet ontvankelijk verklaard moet worden. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende. Bij het besluit van 14 augustus 2007 gaat het om een zogenaamd boetebesluit, waarbij aan de werkgever CdMR wordt medegedeeld, dat weliswaar wel sprake is van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet, maar dat dit niet leidt tot het opleggen van een boete aan CdMR. In het kader van de Awb is met het begrip “rechtstreeks belang” beoogd een zekere begrenzing te geven aan de (rechts-of natuurlijke) personen, die bezwaar kunnen maken dan wel beroep kunnen instellen tegen besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het besluit van 14 augustus 2007 richt zich alleen tot CdMR en heeft ook alleen rechtsgevolg voor CdMR, namelijk de constatering dat er sprake was van een overtreding, maar dat die kennelijk niet van dien aard was, dat die overtreding moest leiden tot een boete voor CdMR. Voor de werknemers van CdMR heeft dit besluit geen rechtsgevolg, nu zij hierdoor niet rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Immers niet is medegedeeld, dat zij de Arbeidsomstandighedenwet hebben overtreden en desondanks geen boete behoeven te betalen. Dus ook als de heer [X] het ongeval zou hebben overleefd, zou hij als door het ongeval getroffen werknemer van CdMR geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, lid 1, van de Awb zijn geweest. Zijn relatie met CdMR is een contractuele relatie van werkgever/werknemer. De omstandigheid, dat eiseres belang heeft voor het instellen van een eventuele aansprakelijkheidsprocedure tegen CdMR , maakt niet dat zij door dit besluit rechtstreeks in haar belang is getroffen, nu dit besluit zich niet uitlaat over civiele aansprakelijkheid met betrekking tot het ongeval, waarbij haar partner is omgekomen. De civiele rechter zal zelfstandig en los van een eventueel oordeel van de bestuursrechter die aansprakelijkheid op basis van de aangevoerde feiten en omstandigheden dienen te beoordelen. Voorts is de rechtbank, gelet op de uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State van 5 september 2007, 200608727/1 (LJN:BB2906), van oordeel, dat op deze uitspraak te dezen niet met vrucht een beroep kan worden gedaan, nu in dit geding anders dan in die uitspraak niet gezegd kan worden dat het belang van de heer [X] c.q. eiseres op een lijn gesteld kan worden met dat van CdMR. Immers het gaat in dit besluit van 14 augustus 2007 om het niet opleggen van een boete aan CdMR, van welke boete niet gezegd kan worden dat het in feite handelde om een al dan niet op te leggen boete aan de heer [X] c.q. eiseres. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven en het beroep ongegrond moet worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr P. van Zwieten, rechter, en door deze en J.S. Kortland, griffier, ondertekend. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2008. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: