Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9631

Datum uitspraak2008-08-20
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/46831
Statusgepubliceerd


Indicatie

Artikel 8 EVRM / belangenafweging
Eiseres heeft een verblijfsvergunning aangevraagd voor verblijf bij echtgenoot. Referent voldoet niet aan het middelenvereiste. In het kader van artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank dat gebleken is dat eiseres en haar echtgenoot al vele jaren samen zijn en inmiddels meer dan 20 jaar zijn getrouwd. Hoewel zij financieel in moeilijke omstandigheden hebben verkeerd, hebben eiseres en haar echtgenoot hier te lande nimmer een beroep hebben gedaan op de openbare kas. Referent is er voorts in geslaagd hier te lande een goed lopende onderneming op te bouwen, waarmee hij thans een stabiel inkomen genereert. Door verweerder is ter zitting niet weersproken dat thans wel aan het middelenvereiste wordt voldaan. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de gezondheidssituatie van eiseres niet goed is, hetgeen de opbouw van een nieuw bestaan in haar land van herkomst bemoeilijkt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het belang van verweerder bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder moet wegen dan het belang van eiseres bij de door haar gewenste voortzetting van het gezinsleven in Nederland.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07/46831 BEPTDN uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 20 augustus 2008 inzake [eiseres], geboren op [1955], van Amerikaanse nationaliteit, eiseres, gemachtigde: P. van Leijenhorst, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 20 november 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen zijn besluit van 17 maart 2005 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 november 2004 om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit van 20 november 2007 beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 10 juli 2008, waar eiseres in persoon is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Overwegingen 2.1 In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: "verblijf bij echtgenoot". 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, overwogen dat de echtgenoot/referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, zodat niet voldaan is aan de voorwaarden waaronder de verblijfsvergunning kan worden verleend. 2.3 Eiseres heeft tegen dit besluit aangevoerd dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat de bedrijfsactiviteiten van het schoonmaakbedrijf van referent in 2007 zijn beëindigd en dat pas in oktober 2007 de bedrijfsactiviteiten van de rijschool zijn begonnen. De bedrijfsactiviteiten zijn echter al veel eerder aangevangen; enkel is aangegeven dat het schoonmaakbedrijf niet heeft geresulteerd in de inkomsten die verwacht werden. De bedrijfsresultaten over het jaar 2007 tonen zeer duidelijk aan dat over dat jaar ruim aan het duurzaamheidsvereiste is voldaan en ook de cijfers over het jaar 2008 zien er zeer goed uit. Eiseres doet voorts een beroep op artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het gemeenschapsrecht, nu zij en haar echtgenoot van 1987 tot aan begin 2000 in de Republiek Ierland hebben gewoond. In het jaar 1990 hebben zij voorts vier maanden in Nederland gewoond. 2.4 Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien - voor zover hier van belang - internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. 2.5 Ingevolge artikel 14, eerste lid onder a, van de Vw is onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel wordt een vergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. 2.6 Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid en onder c, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. 2.7 Ingevolge artikel 3.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14, verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, aan het in artikel 3.14 van het Vb genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 van het Vb bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 van het Vb genoemde voorwaarden. 2.8 Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb verleend, indien de hoofdpersoon: a. duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, en b. een garantstelling heeft ondertekend, voorzover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. 2.9 Ingevolge artikel 3.74 van het Vb zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan: a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld; (…) 2.10 Ingevolge het bepaalde in artikel 3.75, eerste lid, van het Vb zijn de in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Op grond van lid 4 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. 2.11 Ingevolge artikel 3.20 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) zijn middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. De rechtbank overweegt als volgt. 2.12 Bij de beoordeling van de zaak gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres en haar echtgenoot zijn in oktober 2004 vanuit de Verenigde Staten naar Nederland gekomen om zich hier te lande te vestigen. Eiseres heeft op 26 oktober 2004 een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, [echtgenoot]. Per 1 november 2004 heeft de echtgenoot van eiseres een arbeidsovereenkomst gesloten met Reinstaat BV voor de duur van zes maanden en met UB served voor de duur van twee maanden. Op 1 januari 2005 is de echtgenoot van eiseres een eenmanszaak gestart en heeft hij zijn werkzaamheden voor UB served voortgezet als zelfstandig ondernemer. Bij beschikking van 17 maart 2005 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de echtgenoot van eiseres niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiseres heeft hier tegen bezwaar gemaakt. Op 1 mei 2007 heeft de echtgenoot van eiseres een freelance-overeenkomst gesloten met Rijschool Roordink te Putten. Met ingang van 1 oktober 2007 is deze overeenkomst omgezet in een franchise-overeenkomst. Bij beschikking van 20 november 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2.13 In navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2003 overweegt de rechtbank dat de vraag of referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, moet worden beoordeeld naar het tijdstip van ontvangst van de aanvraag, het moment van het nemen van de beschikking, dan wel op enig tussenliggend moment. 2.14 Tussen partijen is niet in geschil dat referent op geen van de hiervoor onder 2.13 genoemde momenten heeft beschikt over voldoende inkomen uit arbeid in loondienst. Het geschil spitst zich toe op de vraag of referent voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. Deze middelen worden als duurzaam aangemerkt indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Eiseres heeft geen inkomensgegevens van referent overgelegd die betrekking hebben op de jaren 2005 en 2006, maar zij heeft met betrekking tot die periode aangegeven dat de bedrijfsresultaten ongunstig waren. Gelet hierop heeft verweerder ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking terecht geconcludeerd dat de middelen van bestaan op dat moment niet als duurzaam konden worden aangemerkt, omdat zij niet reeds gedurende ten minste anderhalf jaar, derhalve sedert 20 mei 2006, beschikbaar waren. De omstandigheid dat de bedrijfsresultaten op het moment van het nemen van de bestreden beschikking inmiddels goed waren te noemen en er voor de toekomst ook goed uit zagen, zoals door eiseres is gesteld, kon op dat moment geen rol van betekenis spelen. Voorts behoefde verweerder naar het oordeel van de rechtbank het nemen van het besluit op bezwaar niet langer uit te stellen teneinde eiseres de tijd te bieden alsnog aan het duurzaamheidsvereiste te voldoen. Immers het bezwaar dateerde van 3 mei 2005, zodat de beslistermijn reeds ruimschoots was overschreden. 2.15 Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. De vraag dient dan ook beantwoord te worden of de weigering eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is, voor zover hier van belang, bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven ("family life"). Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voorzover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde, het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Niet in geschil is dat tussen eiseres en haar echtgenoot sprake is van “family life”. Bij de vraag of uit dit recht voor verweerder een verplichting voortvloeit om eiseres verblijf in Nederland toe te staan, moet een “fair balance” worden gezocht tussen de belangen van de Staat aan de ene kant en de belangen van de vreemdeling aan de andere kant. In het onderhavige geval is de rechtbank gebleken dat eiseres en haar echtgenoot al vele jaren samen zijn en inmiddels meer dan 20 jaar zijn getrouwd. Hoewel zij financieel in moeilijke omstandigheden hebben verkeerd, hebben eiseres en haar echtgenoot hier te lande nimmer een beroep hebben gedaan op de openbare kas. Referent is er voorts in geslaagd hier te lande een goed lopende onderneming op te bouwen, waarmee hij thans een stabiel inkomen genereert. Door verweerder is ter zitting niet weersproken dat thans wel aan het middelenvereiste wordt voldaan. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de gezondheidssituatie van eiseres niet goed is, hetgeen de opbouw van een nieuw bestaan in haar land van herkomst bemoeilijkt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het belang van verweerder bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder moet wegen dan het belang van eiseres bij de door haar gewenste voortzetting van het gezinsleven in Nederland. 2.16 Het beroep is dan ook gegrond. De bestreden beschikking kan niet in stand blijven en zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak. 2.17 Gelet op het vorenstaande behoeven de overige grieven van eiseres geen bespreking. 2.18 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken. 2.19 Uit de gegrondverklaring volgt ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb dat verweerder het betaalde griffierecht ad € 143,- dient te vergoeden. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 143,-. Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra, als voorzitter, en mrs. R.F.B. van Zutphen en F.M.D. Aardema, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2008. De griffier: De rechter: mr. M.L. Bressers mr. K.J. Veenstra afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.