Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9652

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2528 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering ziekengeld. Niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Er is rekening gehouden met psychische beperkingen en de lichamelijke klachten zijn voldoende in de beoordeling betrokken.


Uitspraak

06/2528 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 april 2006, 05/5620 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 27 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2008. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 1.2. Bij besluit van 14 september 2005 heeft het Uwv appellante bericht dat zij op en na 12 september 2005 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid en dat zij daarom met ingang van die datum geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 20 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de beëindiging van het ziekengeld met ingang van 12 september 2005 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. De Raad overweegt als volgt. 3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW verstaan gangbare arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring betrekking heeft op ten minste één van de geselecteerde functies. 3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat voor appellante op de datum in geding, 12 september 2005, de in het kader van de WAO-beoordeling voorgehouden functies als maatstaf dienen te gelden. De stelling van appellante dat deze functies ongeldig werden toen zij met succes de status van arbeidsgehandicapte had aangevochten, gaat niet op. Het besluit waarbij is geweigerd haar een WAO-uitkering toe te kennen omdat zij bij het einde van de wachttijd van 52 weken op 28 september 2003 in staat werd geacht een aantal voor haar geselecteerde functies te verrichten, is immers in stand gebleven. Voorts is zij weliswaar tijdens het eerste ziektejaar in juli 2003 bij haar werkgever aangepaste werkzaamheden gaan verrichten, maar daarbij ging het om werk op arbeidstherapeutische basis gedurende een beperkt aantal uren per week. Voordat zij volledig zou hervatten is zij weer uitgevallen. De Raad kan zich dan ook verenigen met het standpunt van het Uwv dat hier sprake was van een mislukte werkhervatting en verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van 12 januari 2005 (LJN: AS3979). De in het kader van de WAO-beoordeling voor appellante geschikt geachte functies zijn dus op de datum in geding de maatstaf arbeid in de zin van de ZW gebleven. 3.3. De Raad kan zich voorts verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv op goede gronden en na een zorgvuldig medisch onderzoek heeft kunnen oordelen dat appellante per 12 september 2005 niet langer ongeschikt was voor haar arbeid. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat de verzekeringsartsen onvoldoende aandacht hebben besteed aan haar psychische gesteldheid. Bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van de WAO-schatting heeft de verzekeringsarts rekening gehouden met psychische beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft ten aanzien van de beoordeling door de Ziektewetarts overwogen dat deze zorgvuldig te werk is gegaan in zijn beoordeling, ook ten aanzien van de psychische klachten. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in de beroepsfase een reactie gegeven op het rapport van ENSIS Psychosociale Zorg te Rotterdam van 10 november 2005 dat appellante in beroep heeft overgelegd. De Raad ziet geen grond voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de psychische klachten van appellante op de datum in geding. Ook de lichamelijke klachten van appellante zijn naar het oordeel van de Raad voldoende in de beoordeling betrokken. De Ziektewetarts heeft diverse gewrichten onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft de gewrichtsklachten in zijn rapport van 13 oktober 2005 in de beschouwing betrokken en is ook in zijn rapport van 23 december 2005 ingegaan op deze klachten en de klacht van hypertensie. De Raad ziet geen grond de conclusie dat appellante op de datum hier in geding niet meer beperkingen had dan ten tijde van de WAO-beoordeling voor onjuist te houden. De Raad concludeert dat aan het bestreden besluit een toereikende medische beoordeling ten grondslag ligt en ziet geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek van appellante om een onafhankelijke medisch deskundige te raadplegen. Hetgeen appellante in het hoger beroepschrift heeft opgemerkt over haar recht op een werkloosheidsuitkering valt buiten de omvang van dit geding, zodat de Raad dit verder onbesproken zal laten. 3.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) E.M. de Bree. IJ