Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9703

Datum uitspraak2008-09-03
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200706782/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 12 april 2002 aan TotalFinaElf Nederland N.V. krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een inrichting voor de opslag en verkoop van brandstoffen, LPG en aardgas aan de Westelijke Randweg 1 te Schiphol gewijzigd. Dit besluit is op 16 augustus 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200706782/1. Datum uitspraak: 3 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de naamloze vennootschap Total Nederland N.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Servauto Nederland B.V., beide gevestigd te Voorburg, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 12 april 2002 aan TotalFinaElf Nederland N.V. krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een inrichting voor de opslag en verkoop van brandstoffen, LPG en aardgas aan de Westelijke Randweg 1 te Schiphol gewijzigd. Dit besluit is op 16 augustus 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben de naamloze vennootschap Total Nederland N.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Servauto Nederland B.V. (hierna: Total en Servauto) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2007. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar Total en Servauto, vertegenwoordigd door mr. drs. M.E.F. Staal en mr. A.M. Hordijk, en het college, vertegenwoordigd door T.H. van Donge en K.M. van Essen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit is aan de op 12 april 2002 verleende vergunning onder meer het voorschrift verbonden dat bevoorrading van de tot de inrichting behorende LPG-tank uitsluitend tussen 19.00 uur en 07.00 uur mag plaatsvinden. 2.2. Total en Servauto betogen dat het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) niet van toepassing is op een besluit waarbij een vergunning met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer wordt gewijzigd. Verder voeren zij aan dat het verbinden van voorschriften aan de vergunning ter beperking van het groepsrisico niet in het belang van de bescherming van het milieu is. Tot slot stellen zij dat onvoldoende duidelijk is of het groepsrisico daadwerkelijk wordt overschreden. Hiertoe voeren zij aan dat de berekeningen van het groepsrisico ten onrechte zijn gebaseerd op de vergunde doorzet van 1.000 m3 LPG per jaar terwijl de feitelijke doorzet de helft daarvan bedraagt. Verder is volgens hen bij deze berekeningen geen rekening gehouden met een nieuw kantoorpand en is het risico voor overdag niet berekend. 2.2.1. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag onder meer voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu. 2.2.2. In artikel 2 van het Bevi is bepaald op welke besluiten het Bevi van toepassing is. Total en Servauto hebben terecht aangevoerd dat daarin een besluit als hier aan de orde niet wordt genoemd. 2.2.3. Het bevoegd gezag kan ingevolge artikel 8.23, eerste lid van de Wet milieubeheer de vergunning in het belang van de bescherming van het milieu wijzigen. Het aspect externe veiligheid heeft betrekking op het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, zodat dit aspect binnen het toetsingskader van de Wet milieubeheer valt. Het college heeft het bestreden besluit genomen om het groepsrisico, als bedoeld in het Bevi, te beperken en daarmee de externe veiligheid te vergroten. Daarvoor heeft het college in redelijkheid aansluiting kunnen zoeken bij de systematiek van het Bevi. 2.2.4. In de inrichting mag op grond van het besluit van 28 september 2006, waarbij de revisievergunning van 12 april 2002 is gewijzigd, maximaal 1.000 m3 LPG per jaar worden doorgezet. In het rapport Herberekening groepsrisico P22, van 24 januari 2007, opgesteld door Save (hierna: Herberekening groepsrisico) is daarom terecht van deze hoeveelheid LPG uitgegaan. Dat ten tijde van het bestreden besluit feitelijk minder LPG per jaar wordt doorgezet, staat er immers niet aan in de weg dat de doorzet door vergunninghoudster tot 1.000 m3 LPG per jaar mag worden verhoogd. Volgens het Stappenplan groepsrisicoberekening LPG tankstations van december 2005, opgesteld door het Centrum Externe Veiligheid en de e-mail van 16 december 2005 van het Centrum Externe Veiligheid neemt in de situatie met het nieuwe kantoorgebouw P22 en bevoorrading van het tankstation met LPG zowel overdag als in de nacht, de overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico toe ten opzichte van de situatie zonder nieuwbouw. Volgens de Herberekening groepsrisico wordt de oriëntatiewaarde niet overschreden indien het tankstation buiten kantooruren met LPG wordt bevoorraad. In hetgeen Total en Servauto hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen. Het college heeft in redelijkheid kunnen oordelen dat het buiten kantooruren bevoorraden van het tankstation met LPG bijdraagt aan het vergroten van de externe veiligheid en dat deze maatregel in het belang van de bescherming van het milieu nodig is. 2.2.5. Deze beroepsgronden falen. 2.3. Total en Servauto voeren aan dat het college ten onrechte geen alternatieve maatregelen heeft onderzocht die minder bezwarend zijn voor hen. 2.3.1. Total en Servauto hebben gedurende de ontwerpfase van het besluit en in hun beroepschrift geen alternatieve maatregelen in het belang van de bescherming van het milieu genoemd, die voor hen minder bezwarend zouden zijn. Ter zitting hebben Total en Servauto naar voren gebracht dat als alternatieve maatregel de doorzet zou kunnen worden beperkt tot 500 m3 LPG per jaar. Bij het voormelde besluit van 28 september 2006 is de toegestane doorzet van LPG, na overleg met Total, vastgesteld op 1000 m3 LPG per jaar. Gelet hierop bestond er voor het college geen aanleiding om aan te nemen dat het beperken van de doorzet tot 500 m3 LPG per jaar voor vergunninghoudster minder bezwarend is en deze beperking als alternatieve maatregel bij zijn beoordeling te betrekken. De beroepsgrond faalt. 2.4. Voor zover Total en Servauto aanvoeren dat het college ten onrechte een bouwvergunning heeft verleend voor het nieuwe kantoorpand in de directe omgeving van het tankstation dan wel dat het college het bestemmingsplan ten onrechte niet heeft aangepast, overweegt de Afdeling dat deze gronden geen betrekking hebben op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande wijziging van de vergunning en om die reden falen. 2.5. Total en Servauto betogen dat het bij het bestreden besluit tevens aan de vergunning verbonden voorschrift C.3.1, aanhef en onder b, onduidelijk is, nu uit dit voorschrift niet blijkt wat van vergunninghoudster wordt verwacht om aan dit voorschrift te voldoen. 2.5.1. In voorschrift C.3.1, aanhef en onder b, is bepaald dat een calamiteitenplan dient te zijn opgesteld en dat daarin dient te zijn opgenomen welke personen en instanties moeten worden gewaarschuwd en op welke wijze deze personen en instanties snel bereikbaar zijn, waarbij de waarschuwing met name is gericht op de personen die zich binnen een straal van 300 meter vanaf het vulpunt van de LPG-tank bevinden. Uit dit voorschrift blijkt voldoende duidelijk wat van vergunninghoudster wordt verwacht. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit voorschrift in strijd is met het beginsel van rechtszekerheid. De beroepsgrond faalt. 2.6. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Taal voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008 325-517.