
Jurisprudentie
BE9782
Datum uitspraak2008-09-03
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5189 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5189 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag?
Uitspraak
06/5189 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juli 2006, 06/715 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft, onder het inzenden van stukken, een verweerschrift ingediend, en op verzoek van de Raad nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2008. Voor appellant is verschenen mr. M.J.G. Voets, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
1. Feiten waarvan de Raad uitgaat bij zijn oordeelsvorming.
1.1. Aan appellant is bij besluit van 12 augustus 2003 met ingang van 9 september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 14 juli 2005 is deze uitkering met ingang van 8 september 2005 ingetrokken omdat appellant met ingang van deze datum minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt geacht. Aan dit besluit ligt een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek ten grondslag. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 juli 2005. Dit bezwaar is bij besluit van 21 december 2005 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2. In het kader van de bezwarenprocedure is het eerdere verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige onderzoek beoordeeld door de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink onderscheidenlijk de bezwaararbeidsdeskundige A.M.A. Kuiper. Bezwaarverzekeringsarts De Vink heeft, blijkens zijn rapport van 11 november 2005, de dossiergegevens bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, en gericht lichamelijk onderzoek bij appellant verricht. Hij heeft voorts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, waarin de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn vermeld. Bezwaararbeidsdeskundige Kuiper heeft vervolgens aan de hand van de voor appellant geldende resterende verdiencapaciteit vastgesteld dat het door appellant geleden verlies aan verdienvermogen 7,73% bedraagt.
2. Appellant heeft gronden van medische aard aangevoerd tegen het bestreden besluit. Hij vindt dat zijn medische beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Hij heeft aangevoerd dat uitgegaan dient te worden van de beperkingen zoals die zijn vastgesteld in de FML van 17 juli 2003 en dat hem een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% toekomt. Verder acht hij de ten aanzien van hem geselecteerde functies bezien vanuit medisch oogpunt niet geschikt omdat zij zijn beperkingen overschrijden.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. Zij kon zich verenigen met de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. In hoger beroep heeft appellant gelijke medische gronden aangevoerd als hij in eerste aanleg heeft gedaan. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de houdbaarheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellants stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat heeft hij niet onderbouwd met gegevens van medische aard. Voorts overweegt de Raad met betrekking tot de medische kant van de onderhavige schatting het volgende.
4.1.1. Terecht heeft de rechtbank naar aanleiding van de desbetreffende grond van appellant overwogen dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts betrekking heeft op de beperkingen van appellant op de datum die in dit geding van belang is, 8 september 2005. De rechtbank heeft met juistheid de vraag beantwoord of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat betrekking heeft op deze datum de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dat appellants beperkingen op 17 juli 2003 anders zijn ingeschat is voor de beantwoording van die vraag niet van doorslaggevende betekenis.
4.1.2. Appellant stelt dat de FML ten onrechte beperkende toelichtingen bevat op de items 4.11, frequent buigen tijdens het werk, 4.16 frequent zware lasten hanteren tijdens het werk en 5.9 afwisseling van houding. De Raad gaat voorbij aan hetgeen appellant hier met betrekking tot het item frequent buigen tijdens het werk heeft aangevoerd, nu tussen partijen niet in geschil is, dat in de voor appellant geschikt geachte functies op dit punt geen eisen worden gesteld. De Raad constateert met betrekking tot de overige zojuist vermelde items dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn bij die items geplaatste opmerkingen enkel zijn oordeel over de specifieke belastbaarheid van appellant toelicht. Van zogenoemde verborgen beperkingen is dan ook geen sprake.
4.2. Met betrekking tot de door appellant in hoger beroep aangevoerde grieven van arbeidskundige aard overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige Kuiper in een rapport van 18 januari 2007 een toelichting op de door het CBBS gegenereerde signaleringen heeft gegeven, die voldoet aan de in ’s Raads uitspraak van 12 oktober 2006, LJN AY9971 vermelde maatstaven omtrent het niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een met behulp van het CBBS tot stand gekomen besluit. Ten gevolge van het nadere onderzoek waarvan het zojuist genoemde rapport het resultaat was, zijn een aantal aanvankelijk aan appellant voorgehouden functies komen te vervallen. Er resteren er evenwel voldoende om de schatting te kunnen dragen. Het verlies aan verdienvermogen komt hiermee uit op 12,81%. De Raad heeft geen aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid voor appellant van de aldus toegelichte functies.
4.3. Nu ten onrechte eerst in hoger beroep het bestreden besluit van een deugdelijke motivering is voorzien, heeft de rechtbank het bestreden besluit, ten onrechte niet vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die uitspraak komt dus voor vernietiging in aanmerking. Het bestreden besluit zal eveneens worden vernietigd. Aangezien thans duidelijk is geworden dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per 8 september 2005 door het Uwv correct is vastgesteld, zal de Raad, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
5. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Die kosten worden vastgesteld op € 644,- in eerste aanleg en op € 644,- in hoger beroep aan kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 december 2005 gegrond;
Vernietigt het besluit van 21 december 2005;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als grifiier uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
OA