
Jurisprudentie
BE9785
Datum uitspraak2008-08-13
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersDX 06-2667
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersDX 06-2667
Statusgepubliceerd
Indicatie
Effectenleaseovereenkomst tussen effecteninstelling en particuliere, niet professionele persoon met ruime ervaring met effectenleaseovereenkomsten. Effecteninstelling is niet tekort geschoten in haar mededelings- en onderzoeksplicht noch in nakoming van haar zorgverplichtingen jegens particulier. Als particulier al heeft gedwaald, dan heeft hij dat door verzaking van zijn onderzoeksplicht aan zichzelf te wijten.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk: DX 06-2667
Datum: 13 augustus 2008
251
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie
gedaagde in voorwaardelijke reconventie
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. D. Berlijn
t e g e n:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie
eiseres in voorwaardelijke reconventie
nader te noemen Dexia
gemachtigde: mr. G.P. Roth
VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
in conventie en voorwaardelijke reconventie
Bij tussenvonnis van 12 maart 2008 heeft de kantonrechter de zaak verwezen naar de rolzitting van 9 april 2008 voor akte uitlating aan de zijde van [eiser]. [eiser] heeft op 7 mei 2008 een akte ter rolle genomen en daarbij nog bewijsstukken in het geding gebracht. Op die bewijsstukken heeft Dexia bij akte d.d. 18 juni 2008 gereageerd. Daarna is vonnis nader bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
in conventie en voorwaardelijke reconventie
1. Overgenomen wordt wat overwogen en beslist is in het tussenvonnis d.d. 12 maart 2008. De kantonrechter blijft hierbij.
2. De oordelen van algemene aard die de Commissie van Beroep van de Stichting Dutch Securities Institute (DSI) in zijn uitspraak d.d. 27 januari 2005 gegeven heeft aan de hand waarvan naar de mening van de kantonrechter op de vorderingen van partijen beslist moet worden, houden – kort gezegd – in
- dat tussen een effecteninstelling en een particuliere, niet professionele persoon een door de wet en de eisen van redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding ontstaat, wanneer een effecteninstelling aan die persoon het aanbod gedaan heeft met haar een effectenlease-overeenkomst te sluiten en die persoon te kennen gegeven heeft te overwegen om dit aanbod te aanvaarden;
- dat bij de beoordeling van de wijze waarop in deze rechtsverhouding een effecteninstelling rekening dient te houden met de belangen van die persoon tot uitgangspunt genomen moet worden dat een effecteninstelling tot een bijzondere zorgplicht jegens particuliere, niet professionele cliënten gehouden is;
- dat op een effecteninstelling de plicht rust op passende wijze gegevens en bescheiden te verschaffen die nodig zijn voor de adequate beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden diensten en de financiële instrumenten waarop die diensten betrekking hebben;
- dat een effecteninstelling, voordat zij een effectenleaseovereenkomst aangaat met een wederpartij die daartoe geld van haar leent, inlichtingen dient te vragen omtrent de financiële omstandigheden van deze wederpartij en zich ervan dient te vergewissen dat de wederpartij
inzicht heeft in het gevaar dat voor haar verbonden is aan een dergelijke overeenkomst;
- dat als de financiële omstandigheden van de wederpartij van dien aard zijn dat het naar algemene maatstaven onverantwoord voorkomt de overeenkomst aan te gaan, de effecteninstelling het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij dient te ontraden.
3. Beroept een particuliere, niet professionele cliënt die met een effecteninstelling een effectenleaseovereenkomst gesloten heeft, zich op dwaling, dan zal in het algemeen gesproken in het kader van voormelde mededelings- en onderzoeksplichten van de effecteninstelling en de eigen onderzoeksplicht van de cliënt beoordeeld moeten worden, of dat beroep al dan niet terecht gedaan is. De eigen onderzoeksplicht van de cliënt houdt in dat hij de hem verstrekte schriftelijke informatie over de effectenleaseovereenkomst met terughoudendheid en kritische zin en het te ondertekening voorgelegde contract met de nodige nauwlettendheid bestudeert en daarover bij onduidelijkheid aan de effecteninstelling de nodige vragen stelt zoals van elke niet ter zake deskundige doch aandachtige en oplettende consument verwacht mag worden.
4. De vraag is nu, of het beroep van [eiser] op de nietigheid van de door hem in 2000 gesloten overeenkomsten wegens dwaling dan wel bedrog opgaat.
5. Het beroep van [eiser] op de nietigheid van de overeenkomsten wegens dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a en / of onder b BW gaat op, als [eiser] de overeenkomsten onder invloed van een dergelijke dwaling is aangegaan en [eiser] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomsten niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten.
6. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake geweest is van een dwaling in de zin van artikel 228 lid 1 onder a en / of onder b BW moet onderzocht worden in hoeverre en op welke wijze Dexia voldaan heeft aan haar mededelings- en onderzoeksplichten en [eiser] aan diens onderzoeksplicht.
7. Op grond van wat door partijen (nader) over en weer gesteld is en aan bewijsstukken in het geding gebracht is, moet ook het volgende als vaststaand beschouwd worden:
- voordat [eiser] op 30 juni 2000 de litigieuze effectenleaseovereenkomsten sloot, had hij al negen effectenleaseovereenkomsten gesloten; op 16 juni 1994 sloot [eiser] met Legio-Lease B.V., de rechtsvoorgangster van Dexia, voor de duur van 15 jaar vijf spaarlease-overeenkomsten, elk voor een bedrag van fl. 8.681,40; op 1 december 1994 sloot [eiser] met Legio-Lease B.V. voor de duur van 10 jaar één leaseovereenkomst “Agio Stockplan” voor een bedrag van fl. 26.040,60; nadien sloot hij nog twee leaseovereenkomsten “WinstVerdubbelaar” en een leaseovereenkomst “Feestplan”.
- de vijf spaarleaseovereenkomsten en het Agio Stockplan zijn door [eiser], toen deze overeenkomsten “op winst” stonden, beëindigd en met de opbrengst ad fl. 50.000,-- heeft [eiser] de rente die hij op grond van de vijf op 30 juni 2000 gesloten litigieuze effectenlease-overeenkomsten verschuldigd was vooruit betaald, zodat hij nog alleen de aankoopbedragen voor de effecten verschuldigd bleef; ook voor de twee leaseovereenkomsten “Winstverdubbelaar”, die eind december 2000 en begin november 2001 eindigden, had [eiser] vooruit betaald, zodat hij in 2000 daarvoor evenmin maandelijkse lasten had; de lease-overeenkomst “Feestplan”, die nog steeds loopt, brachten vanaf september 2000 evenmin maandlasten voor [eiser] met zich mee;
- alvorens hij de vijf litigieuze overeenkomsten sloot, kreeg hij in ieder geval door Legio Lease toegestuurd naast de vijf contracten: de bijzondere voorwaarden; een prognosevoorbeeld, waarin aangegeven was wat uitbetaald zou worden in geval van koerswijziging met een voorbeeld van het negatieve resultaat bij een koersdaling van 2 %; een fiscale opinie van een federatie belastingadviseur, welke, zoals expliciet in diens brief staat gegeven is op basis van de aan diens kantoor voorgelegde brochure “WinstVerDriedubbelaar”;
- [eiser], die geboren is op [geboortedatum] 1950, is, nadat hij de Middelbaar Technische School doorlopen had, gaan werken als instrumentmaker; toen [eiser] in 2000 de litigieuze overeenkomsten sloot, verdiende hij fl. 4.438,-- bruto per maand; hij had toen vier schoolgaande kinderen; in 2000 hadden hij en [partner van] met wie hij in augustus 2001 in het huwelijk trad, samen op hun rekeningen bijna € 15.000,-- staan; blijkens de aanslagen 2000 was in dat jaar het belastbaar inkomen van [eiser] fl. 59.623,-- en van [partner van] fl. 65.784,--[eiser] was en is eigenaar van zijn woonhuis.
8. [eiser] mocht in 2000, toen hij op advies van een medewerker van Legio Lease de vijf in 1994 gesloten spaarleaseovereenkomsten tussentijds beëindigde en de vijf nieuwe effectenleaseovereenkomsten, genaamd “WinstVerDriedubbelaar”, ging sluiten, door Dexia aangemerkt worden als iemand die ruime ervaring had met effectenleaseovereenkomsten. Door [eiser] is niet gesteld dat hij niet welbewust ervoor koos om de winst uit de in 1994 gesloten spaarleaseovereenkomsten aan te wenden om daarvan alle op grond van de nieuwe leaseovereenkomsten verschuldigde rentetermijnen direct en ineens aan Dexia te betalen in plaats van die winst van fl. 50.000,-- in zijn zak te steken. Door die keuze te maken had [eiser] mede vanwege de stand van zaken met de andere met [eiser] lopende effectenleaseovereenkomsten vanaf september 2000 geen maandlasten uit hoofde van de sedertdien nog lopende effectenleaseovereenkomsten, hetgeen bij Dexia bekend verondersteld moet worden.
9. In de gegeven omstandigheden mocht Dexia dan ook ervan uitgaan dat zij door [eiser] vorenbedoelde stukken toe te sturen op passende wijze gegevens en bescheiden had toegestuurd die hij voor een adequate beoordeling van de vijf onderhavige effectenleaseovereenkomsten nodig had, dat [eiser] inzicht had in het gevaar dat voor hem aan die overeenkomsten verbonden was en dat zijn financiële omstandigheden niet van dien aard waren dat op haar de verplichting rustte hem het sluiten van die overeenkomsten te ontraden. Aan haar mededelings- en onderzoeksplichten jegens [eiser] heeft Dexia dan ook voldaan.
10. Ter motivering van zijn beroep op dwaling c.q. bedrog heeft [eiser] gesteld dat hem in 2000 door een call-center medewerker van Legio Lease, die zich voordeed als financieel adviseur, fantastische verhalen voorgeschoteld zijn, waaronder het verhaal dat hij altijd een deel van zijn inleg terug zou krijgen, dat hem geen brochure is toegestuurd en dat hij toen hem de contracten ter ondertekening werden toegestuurd in de mening verkeerde dat hij al aan de contracten vastzat, omdat in de begeleidende brief stond dat de aandelenpakketten al voor hem waren aangeschaft.
11. Dexia heeft dit alles bestreden. [eiser] heeft uitdrukkelijk aangeboden deze stellingen te bewijzen. Dit aanbod moet gepasseerd worden. Als de stellingen van [eiser] juist mochten zijn, had hij ter voldoening aan zijn onderzoeksplicht naar de juistheid van die fantastische verhalen onderzoek moeten doen, de brochure waarop de hem in elk geval wel toegestuurde fiscale opinie expliciet gebaseerd was, dienen op te vragen en op zijn minst moeten verifiëren of hij inderdaad aan de contracten, ofschoon hij deze nog niet ondertekend had, al vastzat.
12. Uit het vorenstaande volgt dat Dexia niet tekort geschoten is in haar mededelings- en onderzoeksplichten jegens [eiser] en dat als er van dwaling bij [eiser] sprake geweest is, hij dat door verzaking van zijn onderzoeksplicht aan zichzelf te wijten heeft. Het primaire beroep van [eiser] op dwaling moet verworpen worden. Ook zijn subsidiaire beroep op bedrog gaat, zoals uit het vorenstaande eveneens volgt, niet op. Nu Dexia in haar bijzondere zorgplicht jegens [eiser] in de fase die aan het sluiten van de overeenkomsten voorafging, niet tekortgeschoten is, heeft zij ook niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld.
13. De vraag die nu aan de orde is, is of Dexia, zoals door [eiser] meer subsidiair gesteld is, verwijtbaat tekortgeschoten is in de nakoming van haar zorgverplichtingen jegens hem uit de vijf door partijen in 2000 gesloten effectenleaseovereenkomsten. Gezien de aard van de effectenleaseovereenkomsten in kwestie had de bijzondere zorgplicht die op Dexia in deze als effecteninstelling jegens [eiser] rustte, alleen betrekking op haar verplichtingen in de fase die aan het sluiten van de overeenkomsten voorafging, maar niet daarna, uit hoofde van die overeenkomsten.
14. De effectenleaseovereenkomsten waren immers huurkoopovereenkomsten, waarbij bij het sluiten van de overeenkomst precies vaststond welke effecten de cliënt voor welke bedragen - in de contracten gespecificeerd naar rente en het aankoopbedrag - van Dexia in huurkoop kocht en wanneer precies die bedragen door hem aan Dexia voldaan moesten worden. Op die verplichtingen van de cliënt had Dexia verder geen enkele invloed evenmin als zij invloed had op de opbrengst van de effecten op het tijdstip dat de overeenkomst zou eindigen. Dat was ook juist de bedoeling van deze soort overeenkomsten.
15. De vordering van [eiser] moet om deze redenen afgewezen worden. Als de in het ongelijk gestelde partij moet hij veroordeeld worden in de kosten van de procedure.
16. Gezien de uitkomst van de procedure in conventie is aan de voorwaarde waaronder Dexia haar vordering in reconventie ingesteld heeft, niet voldaan, zodat die vordering niet behandeld behoeft te worden.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie
a. wijst de vordering af;
b. veroordeelt [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure, die aan de zijde van Dexia gevallen zijn en die tot aan deze uitspraak begroot moeten worden op € 1.500,-- inclusief BTW als salaris gemachtigde.;
in voorwaardelijke reconventie
c. laat de vordering van Dexia buiten behandeling, nu aan de voorwaarde waaronder deze was ingesteld, niet is voldaan.
Aldus gewezen door mr. F.M.P.M. Strengers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter