Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9833

Datum uitspraak2008-08-21
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6308 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om vergoeding kosten gebitsrehabilitatie. Bij de eerste aanvraag in 1993 is geen melding gemaakt van gebitsklachten en behandelingsgegevens van vóór 2001 ontbreken. Er was nog sprake van normaal gebit in september 2006.


Uitspraak

07/6308 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], (CA USA) (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 21 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 26 juli 2007, kenmerk BZ 46953, JZ/I70/2007 (hierna: bestreden besluit), genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. Appellant is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren op 17 maart 1928, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Aanvaard is dat de psychische klachten van appellant in verband staan met zijn internering vanaf 23 september 1942 in Kamp Westerbork en daarna vanaf 1 februari 1944 in het KZL Bergen-Belsen vanwege zijn joodse afkomst. Voor de gewrichtsklachten en de vaatklachten van appellant is een zodanig verband niet in aanmerking genomen. 1.2. In december 2006 heeft appellant verweerster verzocht om toekenning van een vergoeding van de kosten van gebitsrehabilitatie. Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 1 maart 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is, overeenkomstig uitgebrachte medische adviezen, overwogen dat niet aannemelijk is dat de vervolgingsomstandigheden zoveel jaar later tot een erosie van het gebit hebben geleid en dat andere redenen zoals gebruikelijke slijtage, parafuncties en ongebruikelijke zuuraanvallen als oorzaak aangemerkt moeten worden. 1.3. In beroep heeft appellant, onder verwijzing naar in bezwaar ingebrachte nadere verklaringen van zijn tandartsen P. Kelson en D.L. Ramus, aangevoerd dat geen twijfel erover kan bestaan dat zijn huidige gebitsklachten zijn toe te schrijven aan zijn langdurig verblijf in concentratiekampen. Bij verweerschrift en ter zitting is het standpunt van verweerster nader toegelicht. 2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt. 2.1. Het in deze zaak ingenomen medisch standpunt van verweerster is vooral ontleend aan een tweetal adviezen van de tandheelkundig adviseur van verweerster, de tandarts M. Schächter. In deze adviezen is aangegeven dat de huidige gebitsstatus van appellant bestaat uit kronen, inlays en bruggen en dat gegevens over de behandeling van zijn gebit pas vanaf 2001 beschikbaar zijn. In aanmerking is genomen dat de dentitie van appellant gezien zijn leeftijd ten tijde van zijn deportatie al volledig was gevormd zodat niet van een aanlegstoornis kan worden gesproken. Verder is overwogen dat de huidige klachten een gevolg zijn van erosie van het glazuur waarvoor, gelet op de voorhanden zijnde tandheelkundige gegevens uit de behandelende sector en het zeer ruime tijdsverloop sinds de oorlogsjaren, geen verband met de vervolging is te leggen. De oorzaken moeten gezocht worden in gebruikelijke slijtage, parafuncties (naar toelichting van verweerster ter zitting: gebruik van het gebit voor andere doeleinden dan de primaire functie, zoals verpakkingen opentrekken e.d.) en ongebruikelijke zuuraanvallen. De in bezwaar ingebrachte nadere verklaringen van de appellant behandelende tandartsen, van wie namens verweerster al eerder gegevens waren verkregen, geven geen onderbouwing voor een ander standpunt, aldus de adviezen. 2.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden zijnde gegevens heeft de Raad voorts onvoldoende aanknopingspunten gevonden om deze adviezen voor onjuist te houden. Van zwaarwegende betekenis hierbij is dat appellant, naar uit de gedingstukken blijkt, in 1993 bij zijn eerste aanvraag op grond van de Wet geen melding heeft gemaakt van gebitsklachten en dat gegevens over zijn tandheelkundige behandeling van vóór 2001 ontbreken. Ook van groot belang is dat de appellant behandelende tandarts Kelson in zijn verklaring van 21 februari 2007 heeft aangegeven dat nog in september 2006 bij appellant sprake was van een voor zijn leeftijd normaal gebit. 3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden, zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en G.F. Walgemoed als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD