Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9893

Datum uitspraak2008-09-04
Datum gepubliceerd2008-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810518-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Noodweer, noodweerexces


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Sector straf Parketnummer : 14.810518-07 Datum uitspraak : 4 september 2008 TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: [Verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [adres]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2008. De rechtbank heeft kennisgenomen van - de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank - verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem onder 3 primair is ten laste gelegd; - hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste is gelegd bewezen zal verklaren; - de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden voorwaardelijk met daaraan verbonden een proeftijd van twee jaren alsmede tot een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis; - de onder de verdachte in beslaggenomen revolver met munitie zal onttrekken aan het verkeer; - de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk zal verklaren; - de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] onder toepassing van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal toewijzen; - hetgeen door de verdachte en mr. R. Polderman, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht. 1. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat 1. (parketnummer 14/702601-07) hij op of omstreeks 15 februari 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik stuur een paar Joegsoslaven op je af die wel verhaal komen halen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 2. (parketnummer 14/702601-07) hij op of omstreeks 01 april 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend, terwijl hij een schop in zijn hand had en die [slachtoffer 3] bij de keel greep, de woorden toegevoegd :"Omdat je vader nog steeds niets heeft ingetrokken, grijp ik jou de volgende keer, als je dat maar weet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 3. primair (parketnummer 14/702601-07) hij op of omstreeks 01 april 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] heeft gericht en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3 subsidiair hij op of omstreeks 01 april 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes, althans een daarop gelijkend voorwerp, getoond en stekende en/of zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : "Ga binnen drie seconden van mijn erf af anders steek ik jullie eraf" en/of "Oprotten, ik maak jullie af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 4. primair (parketnummer 14/810518-07) hij op of omstreeks 02 december 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen drie, althans een of meer kogels heeft afgevuurd op (het hoofd van) die [slachtoffer 2], althans in de richting van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 4 subsidiair hij op of omstreeks 02 december 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], met een vuurwapen drie, althans een of meer kogels op/tegen het hoofd heeft geschoten, waardoor deze [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 5. (parketnummer 14/810518-07) hij op of omstreeks 02 december 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (kaliber .22 magnum, merk North American Arms Corp.), en/of munitie van categorie III, te weten randvuurmunitie, kaliber .22wmr, voorhanden heeft gehad; Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 3 primair is ten laste gelegd. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde (bedreiging van [slachtoffer 3]) overweegt de rechtbank nog het volgende. In het dossier bevindt zich slechts een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3]. Daarnaast heeft de officier van justitie als bewijsmiddel een mutatie gedateerd 8 februari 2007 aan het dossier toegevoegd. Uit deze mutatie blijkt dat verdachte op laatstgenoemde datum is bezocht door een deurwaarder. Deze deurwaarder was bij verdachte in verband met een geldschuld die verdachte bij aangever [slachtoffer 3] zou hebben. Verdachte zou blijkens de betreffende mutatie tegen deze deurwaarder hebben gezegd dat “hij wel een stel joego’s naar [slachtoffer 3] zou sturen.” De officier van justitie heeft hierbij gewezen op de overeenkomst tussen deze en de in de tenlastelegging genoemde bedreiging. Verdachte heeft ontkend dat hij dit feit heeft gepleegd. Naast genoemde aangifte en mutatie bevinden zich geen andere wettige bewijsmiddelen in het dossier. Gelet hierop alsmede gelet op de tijd die is verstreken tussen de het onder 1 ten laste gelegde feit en het in de mutatie gerelateerde incident, kan naar het oordeel van de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend worden bewezen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder 3 primair ten laste is gelegd (poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]) evenmin wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 3. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat 2. (parketnummer 14/702601-07) hij op 1 april 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend, terwijl hij een schop in zijn hand had en die [slachtoffer 3] bij de keel greep, de woorden toegevoegd: "Omdat je vader nog steeds niets heeft ingetrokken, grijp ik jou de volgende keer, als je dat maar weet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; 3. subsidiair hij op 1 april 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 4] en deze dreigend de woorden toegevoegd: "Ga binnen drie seconden van mijn erf af, anders steek ik jullie eraf" en "Oprotten, ik maak jullie af"; 4. primair (parketnummer 14/810518-07) hij op 2 december 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen drie kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 5. (parketnummer 14/810518-07) hij op 2 december 2007 te Schoorl, gemeente Bergen (NH), een wapen van categorie III, te weten een revolver (kaliber .22 magnum, merk North American Arms Corp.), en munitie van categorie III, te weten randvuurmunitie, kaliber .22wmr, voorhanden heeft gehad. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. BEWIJS De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. 4a NADERE BEWIJSOVERWEGING MET BETREKKING TOT FEIT 4 PRIMAIR De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, kan worden bewezen. In dit verband heeft de raadsman aangevoerd dat het schieten door verdachte met het vuistvuurwapen in de richting van de tuin tot doel had het wegjagen van de personen die zijn woning en mogelijk ook zijn gezin belaagden. De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog. Hiertoe overweegt zij het volgende. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij op het moment dat hij vanuit de slaapkamer op de eerste verdieping met zijn revolver drie maal gericht in de tuin schoot, wist dat zich mensen in zijn tuin bevonden. Desgevraagd heeft verdachte op de terechtzitting voorts verklaard dat hij bewust niet gekozen heeft voor de mogelijkheid om omhoog in de lucht te schieten, omdat er versiersels aan de bovenzijde van het raamkozijn hingen. Vast staat dat verdachte alle drie de keren dat hij heeft geschoten de zich in de tuin bevindende [slachtoffer 2] aan de slaap en aan het achterhoofd heeft geraakt. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat de relatief geringe mate van verwonding, noch de aard van de verschoten “hollow point” patronen er op duiden dat sprake zou zijn van een ondeugdelijk middel om te doden. De rechtbank baseert dit oordeel onder meer op de door officier van justitie ter terechtzitting in het geding gebrachte informatie van het Politie Kennis Net getiteld ‘Het stoppend vermogen van projectielen’ waaruit blijkt dat het schieten met bedoelde patronen in bepaalde gevallen kan leiden tot een dodelijke verwonding. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door drie maal in de donkere tuin te schieten terwijl hij wist dat zich daar mensen bevonden, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een van die mensen dodelijk zou raken. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 2] 5. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit niet strafbaar is, aangezien verdachte heeft gehandeld uit noodweer. In dit verband hebben verdachte en zijn raadsman aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] doordat zij zonder toestemming aanwezig waren op het erf van verdachte, terwijl zij agressief en dronken waren en beiden met een baksteen in hun hand stonden . Tegen deze aanranding heeft verdachte zich noodzakelijkerwijs moeten verweren, waarbij het handelen van verdachte valt binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiairiteit. Ook ten aanzien van het onder 4 primair bewezen verklaarde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat sprake was een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding die een noodzakelijke verdediging behoefde, waarbij verdachte de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit in acht heeft genomen. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit het volgende. Uit de zich in het dossier bevindende stukken is gebleken dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] zich samen, na gebruik van alcoholhoudende drank, naar de woning van verdachte hebben begeven . In de woning bevonden zich op dat moment verdachte, zijn vriendin en hun kinderen. [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] wilden bij verdachte verhaal halen en verdachte laten stoppen met het bedreigen van [slachtoffer 3] . [Slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] hebben, terwijl zij ieder een baksteen in hun handen hadden, bij de woning van verdachte aangebeld. Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] daarop meerdere keren gesommeerd zijn erf te verlaten . Verdachte heeft hierbij, om zijn woorden kracht bij te zetten, een mes uit de gang gepakt, dit mes aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] getoond en vervolgens met dat mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] . Als gevolg hiervan is die [slachtoffer 1] aan de linkerzijde van het hoofd en die [slachtoffer 4] aan zijn linker middelvinger gewond geraakt. De rechtbank overweegt, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, dat aannemelijk is dat sprake was van een dreigende aanranding van eigen en eens anders lijf, namelijk van verdachte en/of zijn vrouw en kinderen, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Derhalve was sprake van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft daarbij echter de grenzen van subsidiariteit overschreden door gebruik te maken van een mes en daarmee zwaaiende bewegingen te maken als gevolg waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] gewond zijn geraakt. Het is niet aannemelijk geworden dat voor verdachte geen minder vergaande manier van verdediging mogelijk was; hij had er ook mee kunnen volstaan het mes aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] te tonen. De rechtbank overweegt ten zien van het beroep op noodweer voor wat betreft het onder 4 primair bewezen verklaarde feit het volgende. Aangever [slachtoffer 2] is met zijn vader [naam] midden in de nacht naar de woning van verdachte gegaan. Vader [naam] wilde actie ondernemen tegen verdachte in verband met door verdachte aan het adres van zoons gedane bedreigingen . [Naam vader] heeft zich daarbij voorzien van een bijl. [slachtoffer 2] liep met zijn vader mee en probeerde hem tegen te houden. Aangekomen bij de woning van verdachte, waar de vrouw en kinderen van verdachte op dat moment op de eerste etage sliepen, heeft [vader van slachtoffer 2] vervolgens met de meegenomen bijl een aantal lampen kapotgeslagen en heeft hij met die bijl op de voordeur van de woning van verdachte geslagen, als gevolg waarvan de voordeur is beschadigd en een aantal ruiten en sponningen van die voordeur zijn vernield . Verdachte, die zich op dat moment op de begane grond bevond, is naar boven gegaan, heeft een revolver gepakt en heeft hiermee vervolgens drie keer vanuit een open raam op de eerste etage in de tuin geschoten. Hierdoor is aangever [slachtoffer 2], die zich op dat moment in de tuin bevond, drie keer in het hoofd getroffen. De rechtbank overweegt dat het, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, aannemelijk is dat verdachte vreesde dat men probeerde zijn woning binnen te dringen om hem en/of zijn gezinsleden kwaad te doen. Er is derhalve sprake van een dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van eigen en eens anders lijf. Voorts was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn goed, te weten de woning van verdachte. Gelet op het vorenstaande was sprake van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte zich daartegen mocht verdedigen. De rechtbank overweegt echter dat verdachte, door met een revolver in de donkere tuin te schieten waar, zoals hij wist, twee personen aanwezig waren, de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden. Verdachte had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen waarschuwingsschoten in de lucht te lossen waarbij hij de revolver onhoog gericht had kunnen houden. Dit beroep op noodweer wordt derhalve verworpen. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Feit 2 Bedreiging met zware mishandeling Feit 3 subsidiair Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht Feit 4 primair Poging tot doodslag Feit 5 Handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd 6. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde, subsidiair een beroep gedaan op noodweer-exces. De rechtbank zal dit beroep op noodweer-exces honoreren, voor zover dit is gedaan met betrekking tot het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde feit. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het aannemelijk acht dat de door verdachte met het mes gemaakte zwaaiende bewegingen naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] zijn voortgekomen uit een hevige gemoedsbeweging (angst), nu verdachte mocht vrezen voor de aanranding van eigen en eens anders lijf, te weten zijn partner en kinderen. Daarom is verdachte ten aanzien van feit 3 subsidiair gelet op het hiervoor overwogene niet strafbaar, zodat de rechtbank verdachte voor dit feit zal ontslaan van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van het beroep op noodweer-exces voor zover betrekking hebbend op feit 4 primair zal de rechtbank dit beroep verwerpen. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Het is aannemelijk dat het feit dat iemand midden in de nacht alle buitenlampen stuk slaat en vervolgens met een bijl op de voordeur inhakt bij verdachte angst heeft veroorzaakt dat men mogelijk zijn woning zou binnendringen om hem en zijn gezin kwaad te doen. Maar deze hevige gemoedsbeweging rechtvaardigt niet dat verdachte met betrekking tot het schieten met de revolver een beroep op noodweer-exces toekomt. De rechtbank is van oordeel dat het schieten in een donkere tuin waar zich op dat moment, zoals verdachte wist, mensen bevonden, afgewogen tegen de aard en ernst van de dreigende aanranding, een zodanig disproportionele reactie is, dat geen sprake kan zijn van noodweer-exces. Verdachte is voor dit feit derhalve strafbaar. Ten aanzien van de feiten 2, 4 primair en 5 zijn (ook overigens) geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus voor die feiten strafbaar. 7. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN. De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen: Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een revolver driemaal in de richting van een persoon te schieten die daardoor ook driemaal aan het hoofd is geraakt. Verdachte had dit wapen in strijd met de wet voorhanden. Door zijn handelen heeft verdachte het leven een ander in gevaar gebracht en een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De rechtbank houdt echter rekening met het feit dat verdachte midden in de nacht volstrekt onverwacht werd geconfronteerd met een persoon die vernielingen aan zijn huis aanrichtte. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat verdachte bang was dat deze persoon zijn woning zou binnendringen. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee bedreigingen. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 juli 2008, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder terzake van bedreigingen tot straffen is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren. - het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 26 maart 2008 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan de Reclassering Nederland. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is. De rechtbank is van oordeel dat tevens een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, behoort te worden opgelegd, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven. 8. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL De rechtbank is van oordeel, dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een revolver met twee patronen, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat het bewezen verklaarde onder 4 is met betrekking tot deze voorwerpen begaan. 9. BENADEELDE PARTIJEN 9.1 De benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.325,00 (bestaande uit € 1.200,00 immaterieel en € 125,00 materieel wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 4 primair bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen. De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. 9.2 De benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 1.092,30 (bestaande uit € 900,00 immaterieel en € 192,30 materieel) wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 10. SCHADEVERGOEDING ALS MAATREGEL De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 4 primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op. 11. TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 45, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Deze wettelijke bepalingen worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde. 12. BESLISSING De rechtbank: ? Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. ? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2, 3 subsidiair, 4 primair en 5 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders tenlaste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. ? Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten. ? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 3 subsidiair niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging. ? Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 2, 4 primair en 5 strafbaar. ? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 2, 4 primair en 5 tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden. Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist. Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. ? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 2, 4 primair en 5 voorts tot een taakstraf voor de duur van 200 (twee honderd) uren. Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 100 (één honderd) dagen. Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag. ? Verklaart onttrokken aan het verkeer: een revolver kl: zilver, met 2 patronen ? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres]. Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.325,00 (dertien honderd vijf en twintig euro) als schadevergoeding. Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil. ? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], wonende te [adres] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.325,00 (dertien honderd vijf en twintig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 (zes en twintig) dagen. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat. Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij. ? Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres] niet ontvankelijk in de vordering. ? Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Perk, voorzitter, mr. N.O.P Roché en mr. F.J. Lourens, rechters, in tegenwoordigheid vanR. Van der Vecht, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2008.