Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9991

Datum uitspraak2008-09-02
Datum gepubliceerd2008-09-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.001.780/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof oordeelt met de rechtbank voorts dat niet is komen vast te staan dat ook in het begin van de keten sprake is geweest van een geldige overdracht van de gepretendeerde vorderingen van ASB. Uit de onderhandse akte van 20 november 2001 (zie rechtsoverweging 2.3) blijkt nergens expliciet dat in de over te dragen vorderingen ook de in geding zijnde vorderingen zijn begrepen. Artikel 2.1 van die akte bepaalt, voor zover van belang "dat alle in de overdrachtsbalans opgenomen goederen hierbij doch te rekenen per de datum van overdracht door haar verkocht aan en van haar gekocht door Besta B.V." Artikel 2.2. bepaalt: "tussen partijen staat vast dat in de verkoop van goederen en overneming van schulden niet zijn begrepen de goederen en schulden die zijn opgenomen in de laatste continuele balans van Aannemingsbedrijf [naam 1 ] B.V., doch niet tevens in de overdrachtsbalans. Deze goederen en schulden, voorzover zij op de datum van overdracht nog bestaan, blijven mitsdien toebehoren aan en ten laste van Aannemingsbedrijf [naam 1 ] B.V…." Noch de overdrachtsbalans, noch de continuele balans genoemd in deze akte zijn in het geding gebracht. Volgens SBB stonden de in geding zijnde vorderingen op geen van deze balansen vermeld.


Uitspraak

Arrest d.d. 2 september 2008 Zaaknummer 107.001.780/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [naam 1 ] Bouw BV, gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, in eerste aanleg: eiseres, hierna te noemen: SBB, advocaat: mr. J.V. van Ophem, tegen 1. [naam 2 ] Vastgoed BV, gevestigd te [vestigingsplaats ], hierna te noemen: VWV, advocaat mr. J.B. Dijkema, 2. Bouwborg Aannemingsbedrijf BV, gevestigd te Groningen, hierna te noemen: Bouwborg, advocaat mr. R.S. van der Spek, 3. Bam Woningbouw BV, gevestigd te Bunnik, hierna te noemen: BAM, advocaat mr. S.A. Roodhof, geïntimeerden, in eerste aanleg: gedaagden. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 26 april 2006 en 14 maart 2007 door de rechtbank Groningen. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 3 mei 2007 is door SBB hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis van 14 maart 2007 met dagvaarding van geïntimeerden tegen de zitting van 16 mei 2007. De conclusie van de appeldagvaarding luidt: " het vonnis dat onder zaaknummer 84757 en onder rolnummer HA ZA 06-130 door de Rechtbank te Groningen is gewezen tussen appellante en geïntimeerden, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van appellante toe te wijzen en wel als volgt: 1. [naam 2 ] Vastgoed BV te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 53.999,85 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf 22 maart 2004, althans en in ieder geval vanaf de dag der inleidende dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening; 2. Bouwborg Aannemingsbedrijf BV te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 53.998,85 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 maart 2004, althans en in ieder geval vanaf de dag der inleidende dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening; 3. BAM Woningbouw BV te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 107.999,69 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 maart 2004, althans en in ieder geval vanaf de dag der inleidende dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening; alsmede geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties". Tevens heeft SBB een memorie van grieven met producties overgelegd. Elk der geïntimeerden heeft een memorie van antwoord genomen met respectievelijk als conclusie, VWV: " het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 14 maart 2007, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 84757/HA ZA 06-130, te bekrachtigen, zonodig onder aanvulling van rechtsgronden, met veroordeling van appellante in de kosten van de procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad". Bouwborg: " het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 14 maart 2007, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 84757/HAZA 06-130, te bekrachtigen, zonodig onder aanvulling van rechtsgronden, met veroordeling van appellante in de kosten van de procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad". BAM: " het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 14 maart 2007, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 84757/HAZA 06-130, te bekrachtigen, zonodig onder aanvulling van rechtsgronden, met veroordeling van appellante in de kosten van de procedure, alles uitvoerbaar bij voorraad". Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven SBB heeft drie grieven opgeworpen. De beoordeling Ten aanzien van de feiten 1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1. tot en met 2.6) van het vonnis van 14 maart 2007 zijn geen grieven gericht. Het hof zal dan ook van deze feiten uitgaan. Korte aanduiding van het geschil 2. Het geschil vloeit voort uit de bouw van het nieuwe stadion voor de voetbalclub FC Groningen. 2.1. Aannemingsbedrijf [naam 1 ] BV (verder aan te duiden als ASB) zou rond 1998 amen met (de rechtsvoorgangers van) geïntimeerden, toen ook wel gezamenlijk bekend als G4, het nieuwe stadion voor FC Groningen bouwen. Volgens SBB wilden de G4 van ASB af en is afgesproken dat elk der leden van de G4 aan ASB, nadat de eerste paal voor het nieuwe stadion zou zijn geslagen, fl. 100.000 aan ASB zou betalen in ruil voor de terugtrekking van ASB uit het project. 2.2. ASB heeft zich uit het project teruggetrokken. 2.3. ASB heeft haar activa die verband hielden met haar activiteiten in Nederland verkocht aan Besta BV. De koopovereenkomst is neergelegd in een onderhandse, niet geregistreerde, akte van 20 november 2001. 2.4. ASB heeft haar naam gewijzigd en is op 14 november 2003 failliet verklaard. Besta BV heeft in december 2001 haar naam gewijzigd in [naam 1 ] BV, verder aan te duiden als SBB-oud. 2.5. SBB-oud is in juli 2003 failliet verklaard. De curator in dit faillissement heeft bij onderhandse akte van 31 juli 2003 alle activa, waaronder alle vorderingen, verkocht aan Bouwbedrijf [naam 1 ] B.V. 2.6. Bouwbedrijf [naam 1 ] B.V. heeft nadien haar naam gewijzigd in SBB. 2.7. De rechtbank heeft de vorderingen van SBB afgewezen reeds omdat geen sprake is van een geldige overdracht van de gepretendeerde vorderingen van ASB naar SBB-oud. Met betrekking tot grief I 3. Deze grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat SBB nimmer eigenaar is geworden van de (gepretendeerde) vorderingen van ASB waar het in dit geding om gaat. 4. Het hof constateert met geïntimeerden dat SBB in appel de keten van cessies, vergeleken bij de stellingen in eerste aanleg, nog langer heeft gemaakt, zonder een en ander ordentelijk toe te lichten. In de memorie van grieven is thans sprake van een onderhandse akte van cessie van 23 januari 2004 van de niet verder geïntroduceerde besloten vennootschap [naam 1 ] BV die een vordering zou hebben op BCE Euroborg Combinatie te Nieuwegein ter grootte van € 215.999,39, welke vordering in genoemde akte wordt overgedragen aan FC Groningen B.V. Vervolgens zou ergens voor 22 september 2004 een retrocessie hebben plaatsgevonden. 5. Het hof oordeelt dat SBB, door omtrent de in dit geding centraal staande primaire vraag of SBB rechthebbende is geworden op de beweerdelijke vorderingen, met dergelijke, nauwelijks toegelichte en half onderbouwde stellingen te komen betreffende de cessies van desbetreffende vorderingen, zodanig ernstig tekort schiet in haar stelplicht dat reeds op die grond haar vorderingen niet toewijsbaar zijn. 6. Het hof oordeelt met de rechtbank voorts dat niet is komen vast te staan dat ook in het begin van de keten sprake is geweest van een geldige overdracht van de gepretendeerde vorderingen van ASB. Uit de onderhandse akte van 20 november 2001 (zie rechtsoverweging 2.3) blijkt nergens expliciet dat in de over te dragen vorderingen ook de in geding zijnde vorderingen zijn begrepen. Artikel 2.1 van die akte bepaalt, voor zover van belang "dat alle in de overdrachtsbalans opgenomen goederen hierbij doch te rekenen per de datum van overdracht door haar verkocht aan en van haar gekocht door Besta B.V." Artikel 2.2. bepaalt: "tussen partijen staat vast dat in de verkoop van goederen en overneming van schulden niet zijn begrepen de goederen en schulden die zijn opgenomen in de laatste continuele balans van Aannemingsbedrijf [naam 1 ] B.V., doch niet tevens in de overdrachtsbalans. Deze goederen en schulden, voorzover zij op de datum van overdracht nog bestaan, blijven mitsdien toebehoren aan en ten laste van Aannemingsbedrijf [naam 1 ] B.V…." Noch de overdrachtsbalans, noch de continuele balans genoemd in deze akte zijn in het geding gebracht. Volgens SBB stonden de in geding zijnde vorderingen op geen van deze balansen vermeld. 7. Zelfs als zou mogen worden aangenomen dat deze akte ook de overdracht van betreffende vorderingen behelst, dan geldt op grond van het in deze toepasselijke artikel 3:94 BW, eerste lid, dat de levering eerst rechtsgeldig is indien tevens sprake is van mededeling van de cessie door hetzij de cedent of de cessionaris. Dit vereiste geldt ook voor vorderingen onder opschortende voorwaarde of onder tijdsbepaling. 8. Vast staat dat noch ABB noch SBB-oud of hun respectieve curatoren genoemde mededeling hebben gedaan. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat SBB-oud ooit rechthebbende op de vorderingen in kwestie is geworden. SBB heeft bovendien het oordeel van de rechtbank dat bij de tweede beweerdelijke cessie - die tussen de curatoren van SBB-oud en de rechtsvoorganger van SBB - niet van een toereikende akte is gebleken, niet met kracht van argumenten bestreden. 9. Grief I faalt volkomen. Met betrekking tot de grieven II en III 10. Grief II richt zich tegen een overweging ten overvloede die niet dragend is voor het oordeel van de rechtbank. Nu het hof het oordeel van de rechtbank dat de vordering reeds strandt omdat SBB nimmer rechthebbende van de door haar gepretendeerde vorderingen - wat daarvan verder ook zij - onderschrijft, heeft SBB geen belang bij behandeling van grief II. 11. Grief III richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat zij niet meer toekomt aan de beoordeling van het verweer dat de overeenkomst tussen ASB en de G4 nietig is op grond van artikel 6 van de Mededingingswet. Bij beoordeling van deze grief heeft SBB geen belang meer. Ook het hof behoeft bij deze stand van zaken niet in te gaan op de niet prijs gegeven verweren dat sprake is van strijd met de Mededingingswet. 12. Beide grieven treffen geen doel. De slotsom. 13. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van SBB als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep, voor wat het salaris betreft voor VWV en Bouwborg te begroten op 1 punt naar tarief IV en voor BAM op 1 punt naar tarief V. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt SBB in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van VWV en Bouwborg tot aan deze uitspraak op elk € 5.916,-- aan verschotten en € 1631,-- aan salaris voor de advocaat en aan de zijde van BAM op € 5.916,-- aan verschotten en € 2.632,-- aan salaris voor de advocaat en verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Kuiper en De Hek, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 september 2008 in bijzijn van de griffier.