
Jurisprudentie
BE9996
Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4883 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4883 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Verzekeringsgeneeskundig onderzoek volledig? Psychische beperkingen onderschat? Nieuwe CBBS-uitdraai in verband met jurisprudentie ten aanzien van toetsbaarheid.
Uitspraak
06/4883 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 juli 2006, 05/4197 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad verwijst voor een uitvoeriger uiteenzetting van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Ter uitvoering van een tussen partijen gewezen uitspraak van de rechtbank van
11 augustus 2005, 04/2982, heeft het Uwv bij besluit van 7 december 2005 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 april 2004 gegrond verklaard en haar met ingang van 6 juni 2004 een uitkering toegekend ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij laatstgenoemd besluit had het Uwv appellantes WAO-uitkering ingetrokken op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van 6 juni 2004 minder dan 15% is.
1.3. Het bestreden besluit is genomen na verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht door de bezwaarverzekeringsarts C.J. van der Valk en na arbeidskundig onderzoek door de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk. Uit de naar aanleiding van die onderzoeken gemaakte rapporten komt naar voren dat appellante beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid ten gevolge waarvan zij een verlies aan verdienvermogen lijdt van 22,39%.
1.4. Appellante heeft zich met het bestreden besluit niet kunnen verenigen. Zij meent volledig arbeidsongeschiktheid te zijn. Daarom heeft zij beroep ingesteld tegen dat besluit.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak dat beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft zich in hoofdzaak kunnen verenigen met de in het bestreden besluit neergelegde beslissing van het Uwv omtrent de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid en de gronden waarop die beslissing berust.
3. Appellante bestrijdt de aangevallen uitspraak. Zij heeft aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet zorgvuldig is opgesteld, dat het spreekuurcontact met de bezwaarverzekeringsarts alleen over haar huidige gezondheidssituatie ging en niet over haar toestand op de datum die in dit geding van belang is, 6 juni 2004, dat in de brief van 10 oktober 2005 van haar huisarts veel lichamelijke en psychische problemen zijn vermeld waardoor werken destijds niet mogelijk was, dat ook de overige brieven van de behandelend sector daarin duidelijk zijn en dat pas in de loop van 2005 voorzichtig met werken zou kunnen worden begonnen. Verder heeft appellante wederom aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts een psychiatrisch onderzoek had toegezegd, dat niet is verricht. Met betrekking tot het arbeidskundig onderzoek heeft appellante naar voren gebracht, althans gesuggereerd, dat de arbeidsdeskundige ten onrechte een zogenoemde CBBS-uitdraai heeft gemaakt naar voor haar strengere normen dan die welke golden op
6 juni 2004.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep in medische zin naar voren heeft gebracht overweegt de Raad dat naar zijn oordeel de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bestreden besluit op een adequate medische grondslag berust.
4.1.1. In haar uitspraak heeft de rechtbank, onder beschrijving van de klachten van appellante, de opvatting daarover van de haar behandelend sector en de neerslag daarvan in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts, geoordeeld dat zij geen aanleiding zag het Uwv niet te volgen in zijn standpunt dat bij de mate van appellantes arbeidsongeschiktheid voldoende rekening is gehouden met appellantes beperkingen. De door de rechtbank in ogenschouw genomen gedingstukken van medische aard overziend onderschrijft de Raad dat oordeel van de rechtbank.
4.1.2. De Raad voegt hieraan toe dat de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapportage evenals de FML door de bezwaarverzekeringsarts is getoetst, waarbij de informatie verkregen van de behandelend sector is meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien van die FML af te wijken. Voorts is de gezondheidstoestand van appellante bezien naar de datum die in dit geding van belang is. De Raad ziet in de van de zijde van appellante, of van de van haar behandelend sector verkregen medische gegevens onvoldoende grond voor het oordeel dat de conclusies uit het onderzoek van deze bezwaarverzekeringsarts niet kunnen worden gevolgd. Ook ziet de Raad in de gedingstukken van medische aard geen grond om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onvolledig te houden omdat geen psychiatrisch onderzoek is verricht.
De Raad stelt vast dat in de FML rekening is gehouden met de bij appellante aanwezige psychische beperkingen. Voor verdergaande beperkingen op dit vlak ziet de Raad geen aanwijzing. Daarom acht hij de verklaring van de bezwaarverzekeringsarts Van der Valk toereikend dat per abuis in een van haar rapporten is terecht gekomen dat een psychiatrisch onderzoek zal worden gehouden.
4.2. De Raad heeft voorts geen reden te twijfelen aan de mededeling van de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk dat appellante is beoordeeld naar de voor haar geldende criteria volgens de regels die op grond van het Schattingsbesluit golden tot
1 oktober 2004. Er is weliswaar op een latere datum een nieuwe CBBS-uitdraai gemaakt, waarbij de oorspronkelijk voor appellante geschikt geachte functies opnieuw zijn beoordeeld, maar dit was louter het gevolg van jurisprudentie van deze Raad met betrekking tot het vereiste niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit met behulp van het CBBS.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Bijgevolg zal de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.D.F. de Moor.
RB