Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0022

Datum uitspraak2008-09-04
Datum gepubliceerd2008-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersW2008/10
Statusgepubliceerd


Indicatie

Demarche hof naar aanleiding van door partij ingebracht deskundigenbericht.


Uitspraak

Parketnummer: 21-001413-08 Wrakingsnummer: W2008/010 Uitspraak dd.: 4 september 2008 WRAKING Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch zitting houdende te Arnhem Wrakingskamer Beslissing op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan namens verzoeker geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], (woonadres]. De procedure Op 2 september 2008 is door mr R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Breda, raadsman van verzoeker, om wraking verzocht van de leden van de strafkamer van het gerechtshof, te weten mrs R. de Groot, Y.A.J.M. van Kuijck en R. den Ouden. De raadsheren De Groot en Van Kuijck hebben niet in de wraking berust en hebben te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord. Van mr Den Ouden is geen reactie ontvangen. De wrakingskamer heeft aangenomen dat hij evenmin in de wraking berust. Bij gebreke van een proces-verbaal heeft de voorzitter van de wrakingskamer bij de griffier van de strafkamer geinformeerd naar de feitelijke juistheid van het in het wrakingsverzoek gestelde omtrent de gang van zaken ter terechtzitting van de strafkamer. Ter terechtzitting van 4 september 2008 is verzoeker niet verschenen, maar wel zijn raadsman mr R.W.J. Kerckhoffs, advocaat te Breda. Het hof heeft de raadsman van verzoeker gehoord, alsmede de advocaat-generaal die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Het hof heeft kennis genomen van de door de raadsman van verzoeker overgelegde pleitnota en het door de advocaat-generaal overgelegde requisitoir. Ontvankelijkheid Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk. De gronden van het verzoek tot wraking Verzoeker is van mening dat de raadsheren mrs R. de Groot, Y.A.J.M. van Kuijck en R. den Ouden door hun handelwijze in ieder geval de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid bij verzoeker hebben gewekt, aangezien: de e-mailwisseling tussen het hof en de Hoge Raad omtrent de positie van mr [deskundige], raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, die een memorandum heeft geschreven in de strafzaak van verzoeker, maakt dat verzoeker geen vertrouwen meer heeft in een fair trial onder leiding van de raadsheren die de zaak behandelen. Ten eerste omdat hij het onbegrijpelijk vindt dat het hof zich ongemakkelijk voelt bij de deskundigenopinie van mr [deskundige]. Ten tweede doordat het hof gedurende twee terechtzittingen, 13 en 21 augustus 2008, de verdediging niet heeft geinformeerd over zijn twijfels ten aanzien van de positie van mr [deskundige] en over de contacten tussen het hof en de Hoge Raad. De beoordeling van het verzoek tot wraking Voor een goed begrip van deze zaak acht het hof het van belang de belangrijkste ontwikkelingen in deze zaak in chronologische volgorde weer te geven. De verdediging heeft voorafgaand aan de regiezittingen aan het hof doen toekomen een memorandum (inhoudende een deskundigenopinie) van mr [deskundige], met daarbij een brief waarin door de raadsman wordt vermeld dat mr [deskundige] als raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad werkzaam was. Op 6 augustus 2008 heeft mr [waarnemend president van het gerechtshof Arnhem], als waarnemend president van het gerechtshof Arnhem, een e-mail gezonden aan mr [vice-president van de Hoge Raad] vice-president van de Hoge Raad. De inhoud van dit bericht luidt als volgt: “(…) Mag ik kort je aandacht vragen voor een netelige kwestie. Voor mij ligt een brief van Hertoghs advocaten-belastingkundigen van 1 augustus 2008. Deze brief heeft betrekking op de zaak [verzoeker] (“[zaaksnaam]”). De combinatie die deze strafzaak gaat draaien staat voor de vraag of deze brief tot de stukken gerekend zal worden. Bij de afweging van de daarbij betrokken belangen speelt het volgende punt. Hertoghs heeft mr. [deskundige] gevraagd om een opinie te geven in deze zaak, terwijl eveneens rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat hij als deskundige ter zitting naar voren zal worden geschoven. [deskundige] vervult nog steeds begrijp ik de functie van raadsheer buitengewone dienst in de Hoge Raad. Het is een nogal ongemakkelijke positie voor ons dat deze kwestie zich voordoet. In deze zaak wordt een beroep gedaan op een arrest (AR5759, nr. 40450) bij de totstandkoming waarvan [deskundige] betrokken is geweest. Het leek mij nuttig je van dit feit op de hoogte te brengen. Als het je op gedachten brengt die voor ons van belang kunnen zijn hoor ik dat graag (…)” De waarnemend president van het gerechtshof heeft bovenstaande e-mail op 11 augustus 2008 doorgestuurd aan de president van de Hoge Raad. De president van de Hoge Raad heeft eveneens op 11 augustus 2008 contact gehad met mr [deskundige] en het resultaat daarvan telefonisch aan de waarnemend president van het gerechtshof medegedeeld. Op 18 augustus 2008 heeft mr [vice-president van de Hoge Raad] mr [waarnemend president van het gerechtshof Arnhem] per e-mail (nogmaals) mededeling gedaan van de op zijn e-mail van 6 augustus gevolgde ontwikkelingen. Mr [vice-president van de Hoge Raad] besluit zijn e-mail met de opmerking: “Ik hoop dat jullie strafzaak daarmee tot behandelbare proporties is teruggebracht.” De regiezittingen betreffende de strafzaak van verzoeker vonden plaats op 13 en 21 augustus 2008. Op deze terechtzittingen is geen melding gemaakt van het gegeven dat door het hof contact is gezocht met de Hoge Raad en evenmin is de inhoud van dat contact besproken tijdens die zittingen. Op 25 augustus 2008 heeft mr [deskundige] aan de raadsman medegedeeld dat hij begrepen had dat er contact was geweest tussen het hof en de president van de Hoge Raad. Op 27 augustus 2008 en 1 september 2008 heeft de raadsman van verzoeker verzocht om nadere informatie betreffende het contact van het hof met de Hoge Raad omtrent de positie van mr [deskundige]. Per brief van 2 september 2008 heeft de president van het gerechtshof de raadsman van verzoeker op de hoogte gesteld van het contact en de e-mailberichten als bijlagen toegevoegd. Namens verzoeker heeft zijn raadsman per faxbericht gedateerd 2 september 2008, verzocht om de wraking van mrs R. de Groot, Y.A.J.M. van Kuijck en R. den Ouden, raadsheren in het gerechtshof. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Uit de bovenstaande e-mailberichten volgt dat op verzoek van de kamer die de strafzaak van verzoeker behandelt in verband met een in die strafzaak te nemen beslissing (te weten het al dan niet tot de stukken rekenen van een brief van de verdediging met als bijlage een deskundigenopinie van mr [deskundige]) bij de Hoge Raad navraag is gedaan over de positie van mr [deskundige]. De wrakingskamer kan dit niet anders begrijpen dan dat de betreffende kamer over een (deels inhoudelijk) aspect van de betreffende strafzaak en de daarin te nemen beslissing voorafgaand en tijdens de behandeling van de zaak met derden (de waarnemend president en een lid van de Hoge Raad) contact heeft gehad/doen hebben. Van dit contact/deze e-mailwisseling is noch op de terechtzitting van 13 augustus 2008, noch op de terechtzitting van 21 augustus 2008, door de raadsheren melding gemaakt, terwijl op deze zittingen wel het memorandum van mr [deskundige] is besproken. De raadsman heeft aangegeven dat evenmin de persoon van mr [deskundige] ter zitting is besproken. Dit is door de griffier van die zittingen, desgevraagd, bevestigd. De raadsman is door mr [deskundige] zelf ingelicht over het contact tussen het hof en de Hoge Raad. Pas nadat de raadsman van verzoeker in een tweetal brieven gemotiveerd had verzocht om nadere informatie betreffende het contact van het hof met de Hoge Raad omtrent de positie van mr [deskundige] is deze informatie door het hof gegeven. Nu de navraag bij de Hoge Raad over de positie van mr [deskundige] direct in verband wordt gebracht met de strafzaak en de verdediging van een en ander noch voorafgaand aan noch bij gelegenheid van de terechtzittingen op de hoogte is gesteld en de verdediging derhalve niet de gelegenheid is geboden haar zienswijze hieromtrent kenbaar te maken (terwijl evident is dat zij bij de beslissing over de vraag of de opinie van mr [deskundige] tot de stukken wordt gerekend een groot belang heeft), is de wrakingskamer van oordeel dat, door de ontstane situatie in zijn geheel beschouwd, de bij verzoeker bestaande vrees dat mrs R. de Groot, Y.A.J.M. van Kuijck en R. den Ouden in deze zaak geen onbevangen en onpartijdige raadsheren zullen zijn, objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek tot wraking moet daarom worden toegewezen. BESLISSING Het hof: Wijst toe het verzoek tot wraking van mrs R. de Groot, Y.A.J.M. van Kuijck en R. den Ouden. Aldus gewezen door mr R. van den Heuvel, voorzitter, mr A.W.M. Elders en mr J.I.M.W. Bartelds, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr M.A. Jansen-van Leeuwen, griffier, en op 4 september 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.