Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0126

Datum uitspraak2008-06-24
Datum gepubliceerd2008-09-10
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/40213
Statusgepubliceerd


Indicatie

Turkse zelfstandige / artikel 41 van het Aanvullend Protocol
Zoals ook is overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 11 maart 2004 (LJN: AO8112) en 20 mei 2005 (LJN: AT6747), werd de eis van een wezenlijk Nederlands belang - zoals ten tijde van het bestreden besluit opgenomen in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb - reeds op 1 januari 1973 gesteld. Van een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook het feit dat de bedrijfsactiviteiten waarvoor eiser verblijf beoogt op 1 januari 1973 nog niet categorisch werden aangewezen als bedrijfsactiviteiten waarbij wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG Zittinghoudende te Utrecht Sector bestuursrecht zaaknummers: AWB 07/40213 BEPTDN uitspraak van de meervoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 24 juni 2008 inzake [eiser], geboren op [1985], van Turkse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. S. Sewnath, advocaat te Utrecht, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. Inleiding 1.1 Bij besluit van 16 oktober 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 22 september 2005 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 augustus 2004 om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "het verrichten van arbeid als zelfstandige" te verlenen, afgewezen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 17 april 2008, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. De gemachtigde van eiser werd ter zitting waargenomen door haar kantoorgenoot mr. I. Özkara. Overwegingen 2.1 In geschil is of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "het verrichten van arbeid als zelfstandige". 2.2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet in aanmerking komt voor deze verblijfsvergunning, omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Voorts stelt verweerder dat met de bedrijfsactiviteiten van de Turkse banketbakkerij van eiser geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Verweerder wijst er hierbij op dat voor deze bedrijfsactiviteiten ingevolge het in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid geen advies aan de minister van Economische Zaken hoeft te worden gevraagd. 2.3 Eiser heeft in beroep - samengevat weergegeven - aangevoerd dat verweerder zijn bedrijf ten onrechte heeft aangemerkt als een Turkse bakkerij, nu het bedrijf ook als een culturele ontmoetingsplek fungeert. Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat verweerder, door het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf als afwijzingsgrond te hanteren, heeft gehandeld in strijd met de in artikel 41 van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Associatieovereenkomst EEG-Turkije (hierna: het Aanvullend Protocol) neergelegde standstillbepaling. Ook de toepassing door verweerder van het criterium van een wezenlijk Nederlands economisch belang is volgens eiser strijdig met deze standstillbepaling. Volgens eiser werd weliswaar reeds op 1 januari 1973 de eis gesteld dat met bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang werd gediend, maar de wijze waarop verweerder aan deze eis invulling heeft gegeven is na 1 januari 1973 strenger geworden. Op 1 januari 1973 beoordeelde de Economische Controle Dienst (ECD) van het ministerie van Economische Zaken slechts of er op economische gronden bezwaar bestond tegen het verstrekken van de gevraagde verblijfsvergunning. Enkele jaren later is dit ministerie een ander criterium gaan hanteren door te beoordelen of met de zakelijke activiteiten van de vreemdeling een wezenlijk economisch belang werd gediend. Nog later is verweerder het beleid gaan hanteren dat de bedrijfsactiviteiten van (bijvoorbeeld) Turkse bakkers categorisch worden aangewezen als bedrijfsactiviteiten waarbij wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom geen reden bestaat om af te wijken van het door hem gehanteerde beleid, mede gelet op het feit dat uit de door eiser overgelegde krantenartikelen blijkt dat met de aanwezigheid van zijn onderneming een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. 2.4 Ter zitting heeft eiser betoogd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het verbod van reformatio in peius, nu deze zijn aanvraag eerst bij het bestreden besluit heeft afgewezen op de grond dat met de door hem uitgeoefende bedrijfsactiviteiten geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Eiser heeft deze afwijzingsgrond derhalve niet reeds in de bezwaarfase kunnen aanvechten. 2.5 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij - mede gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 maart 2008 (LJN: BC6595) - het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf niet langer aan eiser tegenwerpt en dat de afwijzing van eisers aanvraag derhalve nog slechts wordt gegrond op het feit dat met de door eiser verrichte arbeid geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. 2.6 Op 12 september 1963 is een overeenkomst, waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap (hierna: de Gemeenschap) en de Republiek Turkije, gesloten. Op 23 november 1970 hebben de overeenkomstsluitende partijen het Aanvullend Protocol ondertekend, dat vervolgens voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden op 1 januari 1973 in werking is getreden. 2.7 Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. 2.8 Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen, dan wel met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend. 2.9 Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, die verband houdt met het doel waarvoor hij wil verblijven. 2.10 Ingevolge artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend. 2.11 In de Vc heeft verweerder beleidsregels vastgesteld over de toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb. In (de ten tijde van het bestreden besluit geldende) paragraaf B5/7.7 van de Vc is bepaald dat met de bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang moet worden gediend. Om te beoordelen of wordt voldaan aan die voorwaarde vraagt verweerder advies aan de minister van Economische Zaken, met uitzondering van de bedrijfsactiviteiten onder B5/7.8 van de Vc en verder genoemd. In de paragraaf B5/7.8.4 van de Vc is bepaald dat met bedrijfsactiviteiten van (onder meer) Turkse bakkerijen en winkels in deegspecialiteiten geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Deze aanvragen hoeven derhalve niet voor advies aan de minister van Economische Zaken te worden voorgelegd. De rechtbank overweegt als volgt. 2.12 Ten aanzien van eisers betoog ter zitting dat sprake is van een reformatio in peius overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Het karakter van de bezwaarschriftprocedure staat er dan ook in beginsel niet aan in de weg dat aan de uiteindelijke weigering van de verblijfsvergunning nog een andere motivering wordt gegeven dan is neergelegd in het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht. Bijzondere omstandigheden waarom verweerder dat in dit geval in redelijkheid niet heeft kunnen doen, zijn gesteld noch gebleken. Nu verweerder in zijn beslissing op bezwaar de afwijzing van de aanvraag heeft gehandhaafd, kan niet worden geoordeeld dat eiser door die beslissing in een slechtere positie is terechtgekomen. Van schending van het verbod van reformatio in peius is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. 2.13 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder eisers onderneming terecht heeft aangemerkt als een Turkse bakkerij als bedoeld in paragraaf B5/7.8.4 van de Vc. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank stelt vast dat de door eiser gedreven onderneming bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven als een banketbakkerij. Ook in haar eigen jaarverslag wordt eisers onderneming aangeduid als een banketbakkerij. Voorts stelt de rechtbank vast dat in de door eiser overgelegde krantenartikelen de onderneming wordt aangeduid als een Turkse bakkerij, waar verschillende etenswaren te koop worden aangeboden. Het feit dat de onderneming van eiser - zoals hij ter zitting heeft toegelicht - tevens fungeert als een culturele ontmoetingsplek laat naar het oordeel van de rechtbank het primaire karakter van een Turkse bakkerij onverlet. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook koffie- en eethuizen blijkens paragraaf B5/7.8.3 van de Vc worden aangemerkt als horecabedrijven waarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Naar het oordeel van de rechtbank fungeren ook koffie- en eethuizen, net als bij eisers onderneming beweerdelijk het geval is, naar hun aard als ontmoetingsplek voor mensen. 2.14 Ten slotte dient de rechtbank te beoordelen of het huidige toelatingsbeleid voor arbeid als zelfstandige ten aanzien van het criterium van het wezenlijk Nederlands belang in strijd is met artikel 41 van het Aanvullend Protocol. 2.15 Zoals ook is overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 11 maart 2004 (LJN: AO8112) en 20 mei 2005 (LJN: AT6747), werd de eis van een wezenlijk Nederlands belang - zoals ten tijde van het bestreden besluit opgenomen in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb - reeds op 1 januari 1973 gesteld. Uit het Koninklijk Besluit van 28 februari 1974 (RV 1974, 5) blijkt dat na 1 januari 1973 bij de beoordeling hiervan advies werd gevraagd aan het ministerie van Economische Zaken, dat vervolgens - na een onderzoek door de ECD - aangaf of op economische gronden bezwaar bestond tegen het verstrekken van de verzochte verblijfsvergunning. In dit Koninklijk Besluit heeft de Kroon geoordeeld dat de door het ministerie van Economische Zaken gehanteerde toets onjuist was, althans dat het oordeel van verweerder dat met de activiteiten van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend daarop niet kon worden gebaseerd. Uit het Koninklijk Besluit van 10 maart 1976 (RV 1976, 7) blijkt dat het ministerie van Economische Zaken vervolgens bij zijn advisering wel heeft aangegeven of met de zakelijke activiteiten van de vreemdeling een wezenlijk economisch belang zou worden gediend. De rechtbank leidt aldus uit voornoemde Koninklijke Besluiten af dat verweerder op en na 1 januari 1973 steeds dezelfde eis heeft gesteld, gebaseerd op het advies van het ministerie van Economische Zaken - daartoe gecorrigeerd door de Kroon - of met de zakelijke activiteiten van de vreemdeling een wezenlijk economisch belang zou worden gediend. Van een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen sprake. 2.16 Ook het feit dat de bedrijfsactiviteiten waarvoor eiser verblijf beoogt op 1 januari 1973 nog niet categorisch werden aangewezen als bedrijfsactiviteiten waarbij wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Zoals ook deze rechtbank (zittingsplaats Haarlem) bij uitspraak van 27 augustus 2007 (LJN: BB2856) heeft overwogen, is de invulling van het criterium dat sprake moet zijn van een wezenlijk Nederlands belang per definitie afhankelijk van de Nederlandse economische situatie in een bepaalde periode. Het feit dat wijzigingen in de economische situatie hebben geleid tot het categoriaal uitsluiten van bepaalde bedrijfsactiviteiten (waaronder die van eiser) als activiteiten waarmee een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, leidt dan ook niet tot het oordeel dat sprake is van strengere eisen. 2.17 De rechtbank concludeert dat geen grond bestaat voor het oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of met de aanwezigheid van een vreemdeling die hier te lande arbeid als zelfstandige wil verrichten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, ten tijde van het bestreden besluit strengere voorwaarden worden gesteld dan op 1 januari 1973 het geval was. 2.18 Eiser heeft nog aangevoerd dat uit de door hem overgelegde krantenartikelen blijkt dat met de aanwezigheid van zijn onderneming in Lochem een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Nu uit het voorgaande echter volgt dat verweerders beleid, waarin Turkse bakkerijen worden geschaard onder de categorie bedrijfsactiviteiten waarbij geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, niet in strijd is met artikel 41 van het Aanvullend Protocol, heeft hetgeen in deze krantenartikelen is overwogen verweerder niet hoeven bewegen tot een andere beoordeling van eisers aanvraag. 2.19 Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra als voorzitter en mr. C.M. Dijksterhuis en mr. M. ter Brugge als leden, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2008. De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer: I.J. Dekker mr. K.J. Veenstra (de griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen) afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Let wel: ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.