Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0262

Datum uitspraak2008-09-05
Datum gepubliceerd2008-09-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/529111-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b (oud), 36c (oud), 36d (oud), 45 (oud), 47, 57 (oud), 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 (oud) van de Opiumwet Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd. Witwassen, meermalen gepleegd. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd. In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Parketnummer: 13/529111-05 (Promis) Datum uitspraak: 5 september 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de straf[naam verdachte]k tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 en 22 augustus 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de vordering tot nadere omschrijving der feiten en ten aanzien van het onder 9 telastegelegde zoals ter terechtzitting is gewijzigd. Aan verdachte is telastegelegd dat: 1. (zaaksdossier Denemarken DOS02) hij in of omstreeks de periode van 18 september 2005 tot en met 12 oktober 2005 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Zaandam en/of Hoorn, in elk geval in Nederland en/of te Duitsland en/of te Denemarken tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 345 kilogram hash, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; artikel 3/A Opiumwet 2. (zaaksdossier Duitsland. DOS01) hij op of omstreeks 29 juni 2005 te Zaandam, in elk geval in Nederland en/of te Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (ongeveer) 60 kilogram hash, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; artikel 3/A Opiumwet 3. hij op of omstreeks 27 juni 2006, te Hoorn en/of Berkel en Rodenrijs, althans in Nederland, een voorwerp, te weten - (in een kledingkast in perceel [adres] te Hoorn) een geldbedrag van circa 270.000 euro en/of - (in een personenauto) een geldbedrag van circa 20.000 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf; artikel 420bis/420quater Wetboek van Strafrecht 4. hij op of omstreeks 27 juni 2006 te Hoorn een of meer wapens van categorie III, te weten een gasrevolver (merk Umarex, type Python, kaliber 9mm), en/of munitie van categorie III, te weten 5 knal-/gaspatronen, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; artikel 26 Wet Wapens en Munitie 5. hij op of omstreeks 27 juni 2006 te Hoorn (een) wapen(s) van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; artikel 26 Wet Wapens en Munitie 6. (zaaksdossier Noorwegen/Zweden. DOS03) hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Zaandam en/of Hoorn, in elk geval in Nederland en/of Noorwegen en/of Zweden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk grote hoeveelheden hash (circa 300 tot 400 kilogram per transport) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II; artikel 3/A Opiumwet 7. (zaaksdossier Overige transporten Denemarken. DOS04) hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 november 2005 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Zaandam en/of Hoorn, in elk geval in Nederland, en/of te Denemarken tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk grote hoeveelheden hash (circa 300 tot 400 kilogram hash per transport) buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II; artikel 3/A Opiumwet 8. (zaaksdossier Spanje. DOS06) hij op in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 november 2005 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Zaandam en/of Hoorn, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, vanuit Malaga en/of Benidorm en/of elders te Spanje, in elk geval vanuit Spanje, opzettelijk (telkens) grote hoeveelheden hash (variërend van circa 150 kilogram tot circa 3000 kilogram hash per transport) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk (telkens) geval een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst II; artikel 3/A Opiumwet 9. (zaaksdossier Witwassen. DOS07) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 26 juni 2006, te Hoorn en/of Zaandam, althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten een of meer (grote) geldbedragen, te weten (onder meer) een of meer geldbedragen ten behoeve van de kosten van: een woning en/of een of meer personenauto’s en/of een of meer hoeveelheden brandstof en/of levensmiddelen en/of boodschappen en/of verzekeringen en/of vakantiereizen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een of meer (grote) geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf; Artikel 420bis/420quater Wetboek van Strafrecht 10. (zaaksdossier Spanje-Frankrijk. DOS08) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2004 tot en met 7 oktober 2004 te Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Zaandam en/of Hoorn, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, althans alleen, vanuit Malaga en/of Alicante en/of Gerona en/of elders te Spanje, in elk geval vanuit Spanje, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (ongeveer) 2094 kilogram hash, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk - [medeverdachte 1] heeft aangestuurd en/of aan laten sturen om vanuit Nederland richting Spanje te rijden met een lege vrachtwagen waarin een geheime bergplaats is aangebracht en/of - [medeverdachte 2] heeft aangestuurd en/of aan laten sturen om als zogenaamde voorrijder op de reis richting Spanje en/of (terug) richting Nederland te fungeren en/of - (nadat voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] de rit niet (verder) konden/wilden uitvoeren) [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] heeft aangestuurd en/of aan laten sturen om de lege vrachtwagen vanuit Frankrijk naar Spanje te rijden en/of - voornoemde [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer mededader(s) (vervolgens) in Spanje de vrachtwagen heeft laten laden met (circa) 2094 kilogram hash, in elk geval met een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II en/of - voornoemde [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] heeft aangestuurd om met een vrachtwagen met (circa) 2094 kilogram hash, in elk geval met een (grote) hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, vanuit Spanje richting Nederland te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; artikel 3/A Opiumwet juncto 45 Wetboek van Strafrecht 11. (zakendossier [medeverdachte 5] DOS09 en zakendossier DOS11) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juli 2005 tot en met 20 augustus 2005 te Westwoud en/of Zaandam en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht, afgeleverd, verstrekt aan [medeverdachte 5] en/of een of meer tot nu toe onbekend gebleven kopers, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een of meer dozen hash, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; artikel 3/B Opiumwet 12. (NOR09) hij op of omstreeks 27 juni 2006 te Hoorn in het bezit was van een Belgisch paspoort (ten name van [naam paspoort]), in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemd Belgisch paspoort is voorzien van een foto van hem, verdachte, zulks terwijl dat paspoort niet op zijn, verdachtes, naam gesteld is en/of de gegevens op de personaliabladzijde van voornoemd paspoort niet origineel door de Belgische autoriteiten zijn aangebracht; artikel 231 Wetboek van Strafrecht 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Het bewijs 3.1. Vrijspraak van het onder 2 en 4 telastegelegde. De rechtbank is anders dan de officier van justitie, maar met de raadsman en verdachte van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 telastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft, gelet op de zich in het dossier bevindende tapgesprekken en zijn verklaring ter terechtzitting dat hij verdovende middelen aan [medeverdachte 5] leverde, weliswaar onder andere op 28 juni 2005 contact met [medeverdachte 5] gehad over de handel in verdovende middelen. Hierbij is echter onvoldoende duidelijk geworden dat verdachte de hash ten behoeve van het onder 2 telastegelegde transport naar Duitsland geleverd heeft. Ook is niet komen vast te staan dat verdachte wist dat [medeverdachte 5] voornemens was deze partij hash naar Duitsland te vervoeren, zodat de betrokkenheid van verdachte bij de uitvoer van deze partij hash niet vast staat. Verdachte dient dan ook van het onder 2 telastegelegde te worden vrijgesproken. Voorts is de rechtbank, met de officier van justitie, de raadsman en verdachte, van oordeel dat hetgeen onder 4 is telastelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. Bewezenverklaring van het onder 1, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 telastegelegde. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte: 1. in de periode van 18 september 2005 tot en met 12 oktober 2005 in Nederland en Denemarken tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 345 kilogram hash; 3. op 27 juni 2006 in Nederland voorwerpen, te weten - in een kledingkast in perceel [adres] te Hoorn een geldbedrag van 270.000 euro en - in een personenauto een geldbedrag van 20.000 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf; 5. op 27 juni te Hoorn een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad; 6. in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 in Nederland en/of Noorwegen en/of Zweden tezamen en in vereniging met anderen, meermalen telkens opzettelijk grote hoeveelheden hash buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht; 7. in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 november 2005 in Nederland en Denemarken tezamen en in verenging met anderen, meermalen telkens opzettelijk grote hoeveelheden hash buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht; 8. in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 november 2005 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen vanuit Spanje telkens opzettelijk grote hoeveelheden (variërend van circa 150 kilogram hash tot circa 3000 kilogram hash per transport) binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet; 9. in de periode van 1 januari 2004 tot en met 26 juni 2006 te Hoorn en/of Zaandam geldbedragen, te weten geldbedragen ten behoeve van de kosten van: een woning en personenauto’s en brandstof en levensmiddelen en boodschappen en verzekeringen en vakantiereizen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf; 10. in de periode van 1 augustus 2004 tot en met 7 oktober 2004 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging, vanuit Spanje opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 2094 kilogram hash opzettelijk - [medeverdachte 1] heeft aangestuurd om vanuit Nederland richting Spanje te rijden met een lege vrachtwagen waarin een geheime bergplaats is aangebracht en - [medeverdachte 2] heeft aangestuurd en/of aan laten sturen om als zogenaamde voorrijder op de reis richting Spanje en terug richting Nederland te fungeren en - nadat voornoemde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de rit niet verder konden/wilden uitvoeren [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft aangestuurd om de lege vrachtwagen vanuit Frankrijk naar Spanje te rijden en - voornoemde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en mededaders vervolgens in Spanje de vrachtwagen heeft laten laden met circa 2094 kilogram hash - voornoemde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] heeft aangestuurd om met een vrachtwagen met circa 2094 kilogram hash vanuit Spanje richting Nederland te rijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 11. op tijdstippen in de periode van 21 juli 2005 tot en met 20 augustus 2005 in Nederland tezamen en in verenging met een ander meermalen opzettelijk heeft vervoerd en verkocht en afgeleverd aan [medeverdachte 5] telkens een of meer dozen hash, in elk geval telkens een hoeveelheid van meer dan 30 gram hash; 12. op 27 juni 2006 te Hoorn in het bezit was van een Belgisch paspoort ten name van [naam in paspoort], waarvan verdachte wist dat het vervalst was, bestaande die vervalsing hierin dat voornoemd Belgisch paspoort is voorzien van een foto van hem, verdachte, zulks terwijl dat paspoort niet op zijn, verdachtes, naam gesteld is en de gegevens op de personaliabladzijde van voornoemd paspoort niet origineel door de Belgische autoriteiten zijn aangebracht. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 4. Motivering bewezenverklaring, bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan 4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 is telastegelegd. 4.2. Bespreking (bewijs)verweren van de verdediging De verdediging heeft bepleit dat verdachte ter zake van het onder 2, 6, 7, 8 en 10 telastegelegde dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe in het bijzonder, voor zover niet reeds hiervoor besproken, het navolgende opgemerkt. Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 1]. De raadsman heeft gesteld dat de door [medeverdachte 1] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen niet tot het bewijs van de onder 6, 7, 8 en 10 ten laste gelegde feiten mogen worden gebruikt en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [medeverdachte 1] heeft ten overstaan van de politie voor verdachte belastende verklaringen afgelegd. Hij is op 16 februari 2007 door de rechter-commissaris gehoord. [medeverdachte 1] was verward en het verhoor werd beëindigd. De rechter-commissaris heeft naar aanleiding van medische informatie besloten [medeverdachte 1] niet nogmaals als getuige op te roepen. Enkele dagen later is er door de politie een proces-verbaal van bedreiging van [medeverdachte 1] opgemaakt bij welke gelegenheid [medeverdachte 1] heeft verklaard eerder bij de politie de waarheid te hebben verklaard. [medeverdachte 1] is ter zitting van 21 augustus 2008 als getuige gehoord. Steeds als hem moeilijke vragen werden gesteld, zei [medeverdachte 1] zich niets te kunnen herinneren. Het was een schertsvertoning. Dit betekent dat ik [medeverdachte 1] feitelijk niet effectief heb kunnen ondervragen. Ik heb de verklaringen van [medeverdachte 1] bij de politie dus niet kunnen controleren. Die verklaringen mogen dan ook niet tot bewijs dienen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad mag een belastende verklaring van een getuige die niet nader door de verdediging kon worden ondervraagd en die geen steun vindt in andere verklaringen, niet voor het bewijs worden gebruikt. De Hoge Raad vindt dat er sprake is van een mogelijkheid tot ondervraging als de getuige is verschenen, ook al verklaart de getuige dan niet. Het Europese Hof gaat verder. Ik wijs u op de zaak Unterpertinger. Het Hof stelt dat de verdediging de getuige feitelijk effectief moet kunnen ondervragen. De enkele verschijning van een getuige is dus niet voldoende voor een “effective and proper opportunity to challenge the witness”. In deze zaak is geen sprake geweest van een dergelijke “effective and proper opportunity”. Ik verzoek uw rechtbank de lijn van het Europese Hof te volgen en de verklaringen van [medeverdachte 1] zoals ten overstaan van de politie afgelegd niet tot het bewijs te gebruiken. De officier van justitie is van mening dat de verdediging voldoende in de gelegenheid is geweest [medeverdachte 1] te ondervragen en dat dit niet anders wordt doordat niet alle door de verdediging gewenste antwoorden zijn verkregen. Overigens zou de verdediging ook op andere manieren de verklaringen van [medeverdachte 1] effectief hebben kunnen toetsen bijvoorbeeld door het horen van de verbalisanten. Voorts is er sprake van veel steunbewijs. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. [medeverdachte 1] is ambtshalve door de rechtbank als getuige tegen de zitting van 21 augustus 2008 opgeroepen en alsdan gehoord. [medeverdachte 1] heeft, ondanks merkbare aarzeling, vragen van de rechtbank, officier van justitie en raadsman inhoudelijk beantwoord. Hierbij zijn hem delen van de verklaringen die hij ten overstaan van de politie heeft afgelegd voorgehouden. [medeverdachte 1] heeft zijn verklaringen op belangrijke punten bevestigd. Juist is, dat [medeverdachte 1] daarnaast ook op een aantal vragen heeft geantwoord dat hij zich sommige zaken niet of niet goed meer kan herinneren. Ook heeft hij een aantal vragen van de verdediging met een beroep op het hem toekomend verschoningsrecht als verdachte niet willen beantwoorden. Een van deze vragen, of verdachte hem heeft uitbetaald voor gereden hash-transporten, had getuige overigens al als vraag van de rechtbank bevestigend beantwoord. Tot slot heeft de rechtbank [medeverdachte 1] belet de vraag van de raadsman of hij CIE-informant was/is te beantwoorden. Op grond van deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat de verdediging [medeverdachte 1] daadwerkelijk effectief heeft kunnen ondervragen. De verdediging is daartoe alle gelegenheid geboden en zij heeft daarvan gebruik gemaakt. Het enkele feit dat de getuige verklaart zich inmiddels een aantal zaken niet meer te kunnen herinneren en een zeer beperkt aantal vragen met een beroep op zijn verschoningsrecht weigert te beantwoorden, doet daaraan niet af. Het betoog van de raadsman mist dan ook feitelijke grondslag en wordt reeds daarom verworpen. Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte 2]. De raadsman heeft voorts gesteld dat de door [medeverdachte 2] ten overstaan van politie en rechter-commissaris afgelegde verklaringen niet tot het bewijs van de onder 6, 7, 8 en 10 ten laste gelegde feiten mogen worden gebruikt en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [medeverdachte 2] is in februari 2007 door de rechter-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij CIE-informant is en dat hij de informatie dat [verdachte] een wapen draagt aan de politie heeft gegeven. Hij heeft voorts verklaard dat de politie wist van zijn kleine hash-handel en dat die handel werd gedoogd. Dit is een onjuiste gang van zaken. Een CIE-informant mag geen informant zijn in een zaak waarin hij zelf verdachte is. Nu hij daarnaast zelf handelt in hash, is hij dus infiltrant. [medeverdachte 2] moet daarom als getuige worden gediskwalificeerd. Er is immers sprake van (een gevaar voor) dubbeltelling: [medeverdachte 2] treedt in het dossier op als verdachte, getuige en CIE-informant. De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van dubbeltelling. Dit verweer is al eerder door de rechtbank verworpen. Van een dubbeltelling is sprake als er twee verklaringen zijn die van twee bronnen afkomstig lijken te zijn terwijl het in werkelijkheid één bron betreft. [medeverdachte 2] heeft informatie gegeven over het wapen maar is daaromtrent niet als getuige gehoord. Het is een reuzensprong van het handelen in hash door [medeverdachte 2] naar het zijn van infiltrant. Daarvan is geen sprake; het is niet zo dat [medeverdachte 2] onder verantwoordelijkheid van de zaaksofficier van justitie in dit onderzoek als infiltrant heeft opgetreden. De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [medeverdachte 2] in deze zaak heeft opgetreden als infiltrant. De enkele verklaring van [medeverdachte 2] dat hij zelf op kleine schaal in hash handelde en de politie dat zou weten, is daartoe volstrekt onvoldoende. De officier van justitie heeft voorts desgevraagd ter zitting verklaard dat [medeverdachte 2] niet onder zijn verantwoordelijkheid in deze zaak heeft opgetreden als infiltrant. Zoals de rechtbank reeds ter zitting van 8 maart 2007 heeft geoordeeld, is een situatie waarin zich (de mogelijkheid van) een dubbeltelling voordoet, niet aan de orde. Er is geen sprake van een situatie waarin een getuige zowel op naam als anoniem een verklaring zou hebben afgelegd die voor het bewijs “dubbel” zou kunnen worden gebruikt. Het dossier bevat uitsluitend verklaringen die op naam zijn afgelegd. Dat [medeverdachte 2] voorts de verstrekker zou zijn van de informatie dat verdachte in het bezit is van een pistool, welke informatie in een CIE-proces-verbaal is opgenomen, maakt dit niet anders. [medeverdachte 2] is hieromtrent niet gehoord en overigens is het bezit van een pistool niet aan verdachte ten laste gelegd. Ten aanzien van het onder 6 en 7 telastegelegde. De raadsman heeft voorts gesteld dat verdachte van het onder 6 en 7 telastegelegde dient te worden vrijgesproken en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Er bevinden zich ten aanzien van de telastegelegde transporten naar Noorwegen/Zweden en de overige transporten naar Denemarken geen observatie’s, telefoontaps of processen-verbaal met betrekking tot de inbeslagname van partijen hash in het dossier, enkel verklaringen van [medeverdachte 6], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7]. De officier van justitie beroept zich op het zogenaamde schakelbewijs, maar de zaak Lucia B. heeft ons geleerd hier voorzichtig mee om te gaan. Nu de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, is er te weinig bewijs om cliënt ter zake deze telastegelegde feiten te veroordelen. Ten aanzien van het onder 8 en 10 telastegelegde. Ook dient verdachte volgens de raadsman van het onder 8 en 10 telastegelegde te worden vrijgesproken en heeft hiertoe het volgende gesteld. Nu de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, blijven alleen de verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] over. Uit de verklaring van [medeverdachte 7] blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat cliënt bij de transporten vanuit Spanje betrokken is geweest. Bovendien was de vrachtwagen met betrekking tot het onder 10 telastegelegde feit besmet, nu de Franse politie de geheime bergruimte had ontdekt. Het is dan ook niet aannemelijk dat cliënt zo’n groot risico zou nemen. Waarschijnlijk hebben de [medeverdachten 3 en 4] de vrachtwagen op eigen initiatief geladen. Ten aanzien van het onder 11 telastegelegde. De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 11 telastegelegde feit in het bijzonder opgemerkt dat verdachte weliswaar heeft bekend verdovende middelen aan [medeverdachte 5] te hebben geleverd, doch in mindere mate dan is telastegelegd. 4.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht voor haar beslissing dat verdachte het hiervoor onder 3.2. bewezengeachte heeft begaan het volgende van belang. - Het rechercheonderzoek “Artemis” is op 21 maart 2005 opgestart, naar aanleiding van op 15 en 16 maart 2005 bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland binnengekomen informatie dat [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich bezig houden met de handel in verdovende middelen . Uit de in dit onderzoek opgenomen en afgeluisterde telefoongesprekken op het nummer van [medeverdachte 10] blijkt dat [medeverdachte 10] contact heeft met “[medeverdachte 5]”, waarna ook het nummer van [medeverdachte 5], [telefoonnummer medeverdachte 5] wordt getapt (taplijn 21). Op dit nummer komen er gesprekken van [naam verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] binnen. Vervolgens wordt dit nummer van [naam verdachte] getapt (taplijn A27). Later in het onderzoek blijkt de onbekende [medeverdachte 5] te zijn genaamd [medeverdachte 5] . De identiteit van [naam verdachte] is vastgesteld naar aanleiding van een telefoongesprek van [naam verdachte] op 18 juli 2005 om 15.11 uur met een BMW-dealer in Zaandam. In dit gesprek stelt hij zich voor[naam verdachte]s [verdachte] en noemt hij het kenteken van zijn auto. Het kenteken blijkt op naam gesteld te zijn van [verdachte]. Na raadpleging van het X-polsysteem van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de landelijke bevolkingsadministratie kan worden vastgesteld dat [naam verdachte] genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1961, wonende [adres] (hierna verdachte). De ingestelde taps lopen door en worden uitgebreid. - Aan [medeverdachte 1], [medeverdachte 6], [medeverdachte 11], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] is een fosloserie getoond. Fosloserie 2 foto 9 betreft een foto van verdachte . Allen hebben verdachte van voornoemde foto herkend als degene die zij [naam verdachte] of [naam verdachte] noemen . Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde. De bewijsmiddelen - Op 12 oktober 2005 is [medeverdachte 6] in Denemarken bij de grens met Duitsland aangehouden. In de vrachtauto van [medeverdachte 6] zijn dozen met verdovende middelen in beslaggenomen . Gelet op een rapport van het Gerechtelijk laboratorium in Denemarken en het veroordelend vonnis van [medeverdachte 6] in Denemarken, betreft het ongeveer 345 kilo hash . - De verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] omtrent dit transport . [medeverdachte 6] heeft onder meer verklaard dat hij ongeveer veertien dagen voor het transport door [medeverdachte 1] is benaderd om een partij hash naar Denemarken te rijden. Omdat hij al een andere vracht had gepland kon hij niet eerder vertrekken dan op 11 oktober 2005. [medeverdachte 1] heeft deze verklaring bevestigd en heeft verklaard dat hij [medeverdachte 6] in opdracht van verdachte heeft benaderd voor het transport. Het betrof een lading van 300 à 400 kilo hash. Zowel [medeverdachte 6] als [medeverdachte 1] hebben verklaard dat [medeverdachte 6] op 11 oktober 2005 naar de schuur van [medeverdachte 12] in Binnenwijzend is gereden, alwaar de partij hash in de vrachtwagen is geladen. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] waren daar beiden aanwezig. Na het laden heeft [medeverdachte 1] Bram Grootveld opgehaald. Beiden fungeerden als voorrijder bij het transport. Zij hebben [medeverdachte 6] bij de grensovergang gebeld en doorgegeven dat de kust veilig was. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat verdachte de dozen hash naar de boerderij van [medeverdachte 12] heeft gebracht. Verdachte is er met zijn personenauto naar toe gereden, iemand anders bestuurde de bus met de dozen hash. - De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij – zakelijk weergegeven – inderdaad bij het transport betrokken is geweest. Verdachte heeft onder meer - zakelijk weergegeven – verklaard dat [medeverdachte 13] hem heeft verzocht het transport te regelen, waarna verdachte [medeverdachte 13] heeft benaderd om het transport te regelen. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de partij hash naar een loods in de buurt van Enkhuizen heeft gebracht. Hij is er in zijn personenauto naar toe gereden, iemand anders heeft de bus met de dozen hash gereden. Volgens verdachte hebben zij de bus met de dozen hash overgenomen bij de loods van [medeverdachte 13] in Zwanenburg/Halfweg overgenomen. - Diverse telefoongesprekken in de periode van 18 september 2005 tot en met 12 oktober 2005 tussen verdachte, [medeverdachte 13], [medeverdachte 6] en [alias medeverdachte 14] . Deze telefoongesprekken betreffen het regelen van een chauffeur, het regelen van de dag en het tijdstip van het transport alsmede het laden van de dozen hash in de vrachtwagen en doorgeven van de plaats van aflevering in Denemarken. De inhoud van deze gesprekken sluit bovendien aan op voornoemde verklaringen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1]. - Het onderzoek waaruit blijkt dat [alias medeverdachte 14] is genaamd [medeverdachte 14]. De identiteit van [alias medeverdachte 14] is vastgesteld naar aanleiding van een gesprek van [alias medeverdachte 14] op 13 januari 2006 om 13.00 uur waarin hij een afspraak maakt om die middag om 13.00 uur bij zijn vriendin langs te gaan en de observatie die vervolgens op het woonadres van die vriendin, te weten [adres] is gestart. Gezien is dat de man die voornoemd perceel binnengaat, is komen aanrijden in een BMW, voorzien van kenteken [kentekennummer]. Blijkens navraag bij de Rijksdienst voor het wegverkeer staat dit kenteken op naam van [medeverdachte 14], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende [adres]. Daarnaast is door stemherkenning vastgesteld dat deze man dezelfde man is die gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer medeverdachte 14] (A46) . Overweging rechtbank ten aanzien van het door verdachte gestelde en conclusie Verdachte heeft ter terechtzitting betwist dat [alias medeverdachte 14] [medeverdachte 14] is en heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat [alias medeverdachte 14] is genaamd [medeverdachte 13]. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op hetgeen hiervoor over de vaststelling van de identiteit van [alias medeverdachte 14] is opgemerkt, ongeloofwaardig. Dit wordt bovendien ondersteund door het telefoongesprek op 9 oktober 2005 om 15.47 uur, waarin [alias medeverdachte 14] belt naar [alias medeverdachte 13] op nummer [telefoonnummer medeverdachte 13] , welk nummer in gebruik is bij [medeverdachte 13]. De rechtbank gaat dan ook aan de stelling van verdachte voorbij dat [alias medeverdachte 14] is genaamd [medeverdachte 13]. De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 telastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank merkt hierbij in het bijzonder op dat uit de inhoud van voornoemde telefoongesprekken blijkt dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen hij ter terechtzitting wellicht heeft willen doen geloven, een actieve rol heeft vervuld bij het regelen van het transport. Hij informeert regelmatig bij [medeverdachte 1] of al bekend is wanneer [medeverdachte 6] zal gaan rijden en houdt [medeverdachte 14] al dan niet desgevraagd op de hoogte van de stand van zaken. Ten aanzien van het onder 7 telastegelegde (overige transporten naar Denemarken). De bewijsmiddelen - De verklaring van [medeverdachte 1] op 7 maart 2006 dat hij in 2004 samen met [medeverdachte 4] naar Denemarken is gereden met de Scania. Het transport was geregeld door verdachte en [alias medeverdachte 14], wonende in [woonplaats]. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hebben op een industrieterrein in Zwanenburg 3 à 4 honderd kilo hash geladen en naar Denemarken vervoerd. Bij afslag 32 zijn ze de snelweg afgegaan en de vrachtwagen is bij een kleine boerderij in een klein plaatsje gelost. Terug in Nederland heeft [medeverdachte 1] van verdachte 1000 euro contant gekregen . - De verklaring van [medeverdachte 4] op 10 mei 2006 dat hij een keer samen met [medeverdachte 1] met de vrachtwagen naar Denemarken is gereden en dat deze vrachtwagen op een kippenfarm in een klein plaatsje in de buurt van Kopenhagen door [medeverdachte 1] en een Deense man is gelost. De lading betrof 30 vierkante dozen, die waren dicht gemaakt met bruin tape . - De verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die beiden hebben verklaard dat zij samen een keer ieder in een eigen auto, [medeverdachte 1] in een Berlingo en [medeverdachte 2] in een huurauto, dozen hash voor verdachte naar Denemarken hebben vervoerd. Het betrof 11 à 12 dozen in totaal. Zij hebben op een parkeerterrein geparkeerd en in afwachting van de afnemers heeft [medeverdachte 1] plaatsgenomen in de auto van [medeverdachte 2]. Toen er politie langskwam en in de auto van [medeverdachte 1] ging kijken, is [medeverdachte 2] in paniek weggereden richting Duitsland, maar uiteindelijk toch teruggereden naar het parkeerterrein. Zij hebben telefonisch contact gehad met verdachte. Nadat de dozen door de afnemers waren meegenomen, zijn ze terug naar Nederland gegaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in Nederland door verdachte is uitbetaald. [medeverdachte 2] heeft geen geld van verdachte gekregen omdat hij zijn werk niet goed zou hebben gedaan, hetgeen door [medeverdachte 1] is bevestigd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de dozen met verdovende middelen hebben opgehaald bij [medeverdachte 12], Binnenwijzend in Westwoud, de opslagplaats in gebruik bij verdachte . [medeverdachte 6] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem over dit transport en de daarbij ontstane commotie heeft verteld . - De verklaring van [medeverdachte 6] op 19 december 2005 dat hij eind 2004 door [medeverdachte 1] is benaderd voor het transporteren van hash en dat [medeverdachte 1] hem later in contact heeft gebracht met verdachte. [medeverdachte 6] is voordat hij werd opgepakt, drie keer eerder in Denemarken geweest. De eerste keer was in juni of juli 2005 bij een boerderij in Kagerup. De hash is toen achter een boerderij gelost. Terug in Nederland heeft hij 20.000 euro van [medeverdachte 1] gekregen. Volgens [medeverdachte 6] heeft [medeverdachte 1] het geld van verdachte gekregen . -De verklaring van [medeverdachte 6] op 20 december 2005 dat hij ook eens een partij hash heeft afgeleverd op een parkeerterrein bij de McDonalds in Denemarken. Hij is toen een busje, dat conform de afspraak een plastic tas aan zijn buitenspiegel had hangen, achterna gereden naar een parkeerterrein, alwaar de hash in het busje is overgeladen . - De verklaring van [medeverdachte 1] op 7 december 2005 dat hij ongeveer drie keer, in de periode van augustus 2004 en oktober 2005, een hashtransport naar Kagerup in Denemarken voor verdachte heeft geregeld, waarbij hij telkens [medeverdachte 6] heeft benaderd om als chauffeur op te treden. De partij hash werd door verdachte gebracht naar een loods, waar deze tijdelijk werd opgeslagen, totdat de partij in de vrachtwagen van [medeverdachte 6] werd geplaatst. Verdachte kwam altijd met zijn personenauto, de hash werd in een busje vervoerd, dat door iemand anders werd bestuurd. [medeverdachte 1] fungeerde telkens als de voorrijder op de transporten. Dit hield in dat hij bij de grensovergangen keek of er controles werden uitgevoerd die hij vervolgens aan [medeverdachte 6] doorgaf. Het betrof telkens een lading van 3 à 4 honderd kilo hash. [medeverdachte 1] werd voor elk transport door verdachte uitbetaald en ontving telkens een envelop met geld voor [medeverdachte 6] . - De verklaring van [medeverdachte 6] dat hij samen met zijn dochter [medeverdachte 11] een transport van ongeveer 5 dozen met in totaal ongeveer 125 kilo hash naar Denemarken heeft vervoerd in de auto van zijn dochter. Zij hebben de partij hash afgeleverd net over de tolburg bij het eerste benzinepomp van OK richting Kopenhagen . [medeverdachte 6] heeft voorts verklaard dat alle partijen, tenzij anders vermeld, ongeveer 350 kilo bedroegen en eigendom waren van verdachte . - [medeverdachte 11] heeft op 11 juli 2006 de verklaring van haar vader dat zij samen een transport hebben gereden bevestigd. Zij heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 6] meerdere transporten met verdovende middelen voor [medeverdachte 1] heeft vervoerd en dat verdachte een keer samen met [medeverdachte 1] thuis met [medeverdachte 6] is komen praten . - De verklaring van [medeverdachte 1] van 9 maart 2006 dat hij op de hoogte is van het transport van [medeverdachte 6] en zijn dochter . Overweging rechtbank ten aanzien van het verweer en conclusie Door de raadsman van verdachte is betoogd dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, aangezien er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd en er geen processen-verbaal van observatie en inbeslagneming aan het dossier zijn toegevoegd. Nu de rechtbank reeds hiervoor heeft overwogen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. De rechtbank verwerpt het overige door de raadsman gestelde, aangezien er telkens, zoals hiervoor is weergegeven, ten aanzien van elk hiervoor weergegeven transport door meer dan één persoon is verklaard en deze verklaringen elkaar telkens op belangrijke punten ondersteunen. Dit betekent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is en dat daarnaast processen-verbaal van observatie en inbeslagneming voor het bewijs niet vereist zijn. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voornoemde verklaringen, wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte naast het reeds bewezenverklaarde transport zoals onder 1 telastegelegd, zich met anderen aan nog zes andere hashtransporten naar Denemarken heeft schuldig gemaakt. Ten aanzien van het onder 8 telastegelegde. De bewijsmiddelen - De verklaring van [medeverdachte 1] van 7 maart 2006 dat hij in 2004 is benaderd door [medeverdachte 16] om samen met een man, [medeverdachte 7] genaamd, een vracht te rijden vanuit Malaga naar Nederland. In de vrachtwagen was een geheime bergplaats aangebracht. Er was bij het kopschot in het voorste gedeelte van de motorwagen een extra wand aangebracht met een diepte van ongeveer 70 centimeter. [medeverdachte 1] was bij het laden aanwezig. Er werden juten pakketten ingeladen. Hij wist dat het geen zuivere koffie was. De vracht was ruim 3000 kilogram. [medeverdachte 1] heeft voor de rit een bedrag van 2500 euro van verdachte gekregen . - De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in 2004 door verdachte is benaderd om wederom een vrachtje te rijden met [medeverdachte 7]. In Malaga hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] samen de vracht in de vrachtwagen geladen. [medeverdachte 1] schat dat het wederom een partij van ongeveer 3000 kilogram hash betrof. In Nederland hebben zij in de buurt van Grootebroek de vracht gelost bij een boer, die hij kent als [medeverdachte 15]. Zij zijn door verdachte uitbetaald . - De verklaring van [medeverdachte 7] op 31 juli 2006 dat hij samen met [medeverdachte 1] twee ritten vanuit Spanje naar Nederland heeft gemaakt. Eén keer vanuit Malaga en één keer vanuit Almeria. In Almeria werden de pakketten geladen door Marokkanen. In de loods waar geladen werd lagen ook veel balen vodden. De pakketten bestonden uit een soort jute. Hij heeft samen met [medeverdachte 1] de pakken achter het kopschot gelegd. De partij is in Nederland afgeleverd in de buurt van Hoorn, bij een aardappelhandelaar, een kennis van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 7] is door verdachte uitbetaald . - De verklaring van [medeverdachte 7] dat hij twee of drie keer met [medeverdachte 4] van Spanje naar Nederland is gereden. Eén keer vanuit Denemarken rechtstreeks door naar Almeria (Zuid-Spanje) en vandaar terug naar Nederland met ongeveer 600 kilogram. Zij hebben toen gelost in de buurt van Hoorn op een andere boerderij dan die keer met [medeverdachte 1]. Hij heeft van verdachte geld ontvangen. De andere keer hebben ze in Zuid-Spanje geladen bij de Marokkanen met die vodden, ongeveer 1000 kilogram aan jute pakketten achter het kopschot. Ze hebben gelost in de omgeving van Hoorn en werden opgewacht door verdachte die hen naar de losplaats heeft begeleid. Het transport was in opdracht van verdachte . - [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij telefonisch door [medeverdachte 7] is benaderd om een transport te doen van Spanje naar Nederland en dat hij drie keer heeft gereden. De eerste keer is hij met [medeverdachte 7] meegegaan . - De verklaring van [medeverdachte 6] van 21 maart 2006 dat hij in het voorjaar van 2005 in opdracht van verdachte een keer een partij van ongeveer 1,5 ton hash heeft vervoerd van Grenolles in Spanje naar Nederland. De partij is op een industrieterrein door Marokkanen geladen. [medeverdachte 6] heeft de partij gelost in de schuur van [medeverdachte 12] in Binnenwijzend. [medeverdachte 1] was daarbij aanwezig. Verdachte heeft [medeverdachte 6] verteld dat hij elke week zo’n dergelijke partij kon meenemen naar Nederland vanuit diverse plaatsen, Malaga, Almeria en eigenlijk lang de hele kust . Overweging rechtbank ten aanzien van het verweer en conclusie Voor zover de raadsman zich heeft beroepen op bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1], gaat de rechtbank, gelet op het hetgeen hiervoor over deze verklaringen is overwogen, hieraan voorbij. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij diverse hashtransporten vanuit Spanje naar Nederland. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van de raadsman tot vrijspraak. Ten aanzien van het onder 6 telastegelegde. De bewijsmiddelen - De verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in opdracht van verdachte als voorrijder en met [medeverdachte 6] als chauffeur twee of drie keer een transport een Zweden heeft gedaan en dat de lading telkens 300 à 400 kilogram hash betrof. Hij werd door verdachte uitbetaald . [medeverdachte 1] is door verdachte benaderd om een transport naar Zweden voor hem te doen. [medeverdachte 1] zou als voorrijder fungeren en moest een vrachtwagenchauffeur regelen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens [medeverdachte 6] benaderd. De vracht is in een busje naar de loods van [medeverdachte 12] gebracht. Verdachte was daar ook. De dozen zijn later in de vrachtwagen van [medeverdachte 6] geladen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] zijn naar Zweden gereden en zijn daar gebeld door de ontvangers. Ze moesten op een parkeerplaats aan de E6 voorbij Göthenborg parkeren. Na verschillende telefoongesprekken met verdachte zochten de afnemers eindelijk contact en zijn de dozen van de vrachtwagen overgeladen in een bestelbusje van de afnemers. Het betrof een partij van rond de 300 kilogram. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 6] hebben van verdachte geld gekregen . - De verklaring van [medeverdachte 1] op 7 maart 2006 dat hij ook een keer samen met [medeverdachte 6] naar Noorwegen is gereden in opdracht van [persoon 1]. Dat er bij deze partij ook vier dozen voor verdachte zaten. [medeverdachte 6] reed de vrachtwagen, [medeverdachte 1] was voorrijder. Ze moesten naar Oslo in de richting van het vliegveld Trontheim. Bij een Shelltankstation zijn ze de weg afgegaan . - De verklaring van [medeverdachte 1] op 9 maart 2006 dat voornoemde partij hash is geladen bij een loods op een industrieterrein in Zwanenburg. [medeverdachte 1] is eerst naar een parkeerterrein in Zwanenburg/Halfweg gereden, bij de suikerfabriek, waar hij de aanhanger heeft afgekoppeld. Hij heeft daar [alias medeverdachte 14] ontmoet. Vervolgens is [medeverdachte 1] naar een loods op een industrie-terrein in Zwanenburg gereden. De dozen zijn in Zweden gelost op een industrieterrein in de buurt van het Shell-tankstation . - De verklaring van [medeverdachte 6] op 21 maart 2006 dat hij twee partijen hash van ongeveer 200 kilo hash naar Zweden heeft vervoerd. Eén in het voorjaar van 2005 en één in de zomer. De bestemming was Noorwegen in de buurt van het vliegveld Trontheim, maar [medeverdachte 6] wilde in verband met controles de grens niet over. [medeverdachte 1] is als voorrijder meegegaan. [medeverdachte 6] weet dat [medeverdachte 1] zelf wel een paar keer de grens van Noorwegen met hash is overgegaan . - De verklaring van [medeverdachte 7] dat hij in de eerste helft van 2004 een rit naar Kristianstadt in Zweden heeft gemaakt in opdracht van [persoon 1] en verdachte. Hij heeft geladen in Halfweg of Zwanenburg bij een grote kale man, die daar samen met verdachte was. Het waren ongeveer 20 dozen. [medeverdachte 7] is samen met [medeverdachte 4] naar Zweden gereden. Een deel van de lading is gelost bij een bio-agrarisch bedrijf bij Kopenhagen, de rest bij een Shell tankstation ongeveer 5 kilometer buiten Kristianstadt. [medeverdachte 7] moest bij elke grensovergang contact opnemen met verdachte of [persoon 1] . - De verklaring van [medeverdachte 2] dat het de bedoeling van [persoon 1] en verdachte was dat er één vrachtwagen naar Spanje ging om verdovende middelen op te halen en die met de andere vrachtwagen zouden worden doorgestoten naar Scandinavië. Zo is het ook enkele maanden gegaan . - De verklaring van [medeverdachte 1] dat de gebruikelijke werkwijze was dat de hash naar de loods van [medeverdachte 12] werd gebracht. Verdachte kwam dan altijd als eerste aanrijden, gevolgd door het busje met de hash. De dozen werden dan later in de vrachtwagen van [medeverdachte 6] geladen. Op het moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] in Zweden waren, belde hij verdachte en vertelde waar ze waren. Verdachte had van te voren verteld waar ze ongeveer moesten zijn. Verdachte zorgde ervoor dat er ter plaatse mensen waren om de dozen met hash in ontvangst te nemen . Overweging rechtbank ten aanzien van het verweer en conclusie Door de raadsman van verdachte is betoogd dat verdachte van de telastegelegde transporten naar Noorwegen/Zweden, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft onder meer gesteld dat er geen processen-verbaal van observatie of inbeslagneming in het dossier aanwezig zijn en dat ook telefoongesprekken aangaande de telastegelegde transporten ontbreken en dat met voorzichtigheid dient te worden omgesprongen met het zogenaamde schakelbewijs. Voor zover de raadsman zich hierbij beroept op bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], gaat de rechtbank, gelet op het hetgeen hiervoor over deze verklaringen is overwogen, hieraan voorbij. Ook het overige wordt door de rechtbank verworpen en wel op grond van het volgende. Het is juist dat de hiervoor verweergegeven verklaringen over een bepaald transport niet telkens door een andere verklaring worden ondersteund, maar de rechtbank ziet wel belangrijke punten van overstemming, zoals de eendere werkwijze en de plaats van bestemming, ook overigens met de hiervoor bewezenverklaarde transporten naar Denemarken. Uit de hierna weergegeven bewijsmiddelen en overweging ten aanzien van de transporten uit Spanje blijkt voorts dat deze werden gelost bij een boer in de buurt van Hoorn, bij [medeverdachte 12] in Binnenwijzend of bij de loods in Zwanenburg. De partijen hash die naar Denemarken, Noorwegen en Zweden werden vervoerd, werden geladen vanuit de loods in Zwanenburg, vanuit de andere twee loodsen, of eerst van de loods in Zwanenburg naar de loods van [medeverdachte 12] gebracht en daarna in de vrachtwagen geladen. De rechtbank ziet hierin een patroon dat de verklaring van [medeverdachte 2] dat de hash uit Spanje werd doorgestoten naar Scandinavië ondersteunt. De rechtbank acht dan ook, mede gelet op de overeenkomsten met de hiervoor bewezen verklaarde transporten naar Denemarken dat er naast voornoemde verklaringen die over de onder 6 telastegelegde transporten naar Noorwegen en Zweden zijn afgelegd, voldoende steunbewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring van vier transporten naar Noorwegen en/of Zweden te komen. Processen-verbaal van observatie en inbeslagneming alsmede telefoontaps zijn, zoals door de raadsman gesteld, dan ook geen voorwaarde voor een bewezenverklaring. Ten aanzien van het onder 10 telastegelegde. De bewijsmiddelen - Op 7 oktober 2004 is bij de douane te Boulou, bij de Spaans-Franse grens, overgegaan tot controle van een vrachtwagencombinatie met Nederlands kenteken. De chauffeur van deze vrachtwagen was [medeverdachte 4] en zijn bijrijder was [medeverdachte 3]. Nadat een wand van de bodemoplegger was gedemonteerd, werd 2094 kilo cannabishars aangetroffen. Het douanelaboratorium in Marseille heeft bevestigd dat het cannabishars betrof . - De verklaring van [medeverdachte 1] van 7 maart 2006 dat hij in augustus 2004 door verdachte is benaderd voor een transport. In een loods bij een boerderij in Nibbixwoud is er in het kopschot van de vrachtwagen een dubbele wand getimmerd. [medeverdachte 1] moest naar Benidorm rijden. Hij heeft [medeverdachte 2] gevraagd om met de Berlingo voor hem uit te rijden. [medeverdachte 1] heeft op een parkeerplaats in de buurt van Bayonne nabij de grens van Frankrijk met Spanje in de vrachtwagen overnacht. [medeverdachte 2] verbleef in een hotel in Spanje. De volgende morgen voelde [medeverdachte 1] zich niet goed en heeft 112 gebeld. Hij is overgebracht naar het ziekenhuis in Bayonne en bleek een herseninfarct te hebben gehad. [medeverdachte 1] heeft voordat hij naar het ziekenhuis werd vervoerd contact gehad met [medeverdachte 2] die naar de vrachtwagen zou gaan. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] gehoord dat er politie in de vrachtwagen heeft gekeken en dat zij de geheime bergruimte hadden ontdekt. De broers van [medeverdachte 16] hebben de vrachtwagen naar Benidorm gereden. Daar heeft de vrachtwagen een paar weken stilgestaan. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 4] nog gewaarschuwd, dat de wagen “heet” was, maar zij zijn later toch gaan rijden en aangehouden in Perpignan in Frankrijk. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 1] gezegd “Weer 2100 kilo naar de klote”. [medeverdachte 1] is door verdachte betaald . - De verklaring van [medeverdachte 2] op 15 augustus 2008 dat hij in 2004 samen met [medeverdachte 1] een vracht verdovende middelen voor verdachte moest ophalen en dat [medeverdachte 1] onderweg een herseninfarct heeft gehad. [medeverdachte 2] fungeerde als voorrijder. Hij heeft verdachte gebeld en verteld wat er met [medeverdachte 1] was gebeurd. Verdachte ging een andere chauffeur regelen, dit is [medeverdachte 4] geworden. [medeverdachte 2] bleef bij de vrachtwagen en zag de volgende dag dat de politie de dubbele wand bij het kopschot had ontdekt. [medeverdachte 4] heeft de vrachtwagen naar Spanje gereden. Enige tijd later is er toch hash in de vrachtwagen geladen en is [medeverdachte 4] ermee in Frankrijk aangehouden. [medeverdachte 2] had [medeverdachte 4] nog gewaarschuwd dat hij niet met de vrachtwagen moest rijden, omdat de Franse politie de dubbele wand had ontdekt . - De verklaring van [medeverdachte 4] dat hij inderdaad de vrachtwagen van Bayonne naar Spanje heeft gereden, omdat [medeverdachte 1] ziek was geworden. [medeverdachte 4] verklaard te zijn benaderd door [medeverdachte 7]. [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 4] gebeld en gezegd dat de vrachtwagen “heet” was, dat er iets mee aan de hand was. Ongeveer vier weken later heeft [medeverdachte 4] de vrachtwagen naar Nederland gereden en is toen in Frankrijk aangehouden met een lading hash . Overweging rechtbank ten aanzien van het verweer en conclusie Aan de stelling van de raadsman dat verdachte van het onder 10 telastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, gaat de rechtbank, gelet op hetgeen zij hiervoor dienaangaande reeds heeft overwogen voorbij. De raadsman heeft voorts betoogd dat bekend was dat de Franse autoriteiten op de hoogte waren van een geheime bergplaats in de vrachtwagen en dat het dan ook niet aannemelijk is dat verdachte zo’n groot risico zou nemen. De raadsman acht het aannemelijk dat de [medeverdachten 3 en 4] het transport op eigen initiatief hebben uitgevoerd. De rechtbank verwerpt het verweer. De rechtbank acht voornoemde stelling van de raadsman niet voldoende onderbouwd en deze wordt bovendien weersproken door eerder genoemde verklaringen. Uit deze verklaringen kan veeleer de conclusie getrokken worden dat verdachte kennelijk bereid was grote risico’s voor zijn transporteurs te nemen om een eventuele financiële schade te voorkomen. De rechtbank acht op grond van de hiervoor ten aanzien van het onder 10 telastegelegde vermelde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan. Ten aanzien van het onder 11 telastegelegde. De bewijsmiddelen - De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij in de periode van 21 juli 2005 tot en met 20 augustus 2005 inderdaad verdovende middelen aan [medeverdachte 5] heeft geleverd. Verdachte heeft voorts verklaard dat één doos 5, 10 of 20 kilogram kon bevatten. - Diverse telefoongesprekken en sms-berichten tussen [medeverdachte 5], verdachte en zijn broer [medeverdachte 17] in de periode van 21 juli 2005 tot en met 20 augustus 2005 alsmede het proces-verbaal van identificatie van [medeverdachte 17] waarin wordt vermeld dat het nummer [telefoonnummer] in gebruik is bij [medeverdachte 17] . In deze gesprekken en berichten hebben zij het onder meer over levering van dozen met 30 stuks, 10 hele pakjes en 160 spiegels. - De verklaring van [medeverdachte 17] op 20 december 2006 dat hij drie keer ongeveer 10 dozen van ongeveer 70 centimeter bij 40 centimeter met ongeveer 30 stuks softdrugs, groene plakken, uit een garage in Amstelveen heeft opgehaald en naar een tuincentrum in Zaandam is gereden, waar de dozen doordoor anderen uit de auto zijn gehaald. [medeverdachte 17] reed vervolgens terug naar Amstelveen waar hij [medeverdachte 5] ontmoette. Ook heeft hij eens twee plakken uit een doos gehaald en aan [medeverdachte 5] geleverd . Overweging rechtbank ten aanzien van het door verdachte gestelde en conclusie Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij hoeveelheden weed aan [medeverdachte 5] leverde van ongeveer 5 à 10 kilogram. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk en houdt het er erop dat het hash betrof, mede gelet op voornoemde verklaring van [medeverdachte 17] dat het plakken betroffen en het niet aannemelijk is dat weed in plakken wordt geleverd. Dit in tegenstelling tot hash. De rechtbank acht het onder 11 telastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien het onder 3 telastegelegde. De bewijsmiddelen. - Het proces-verbaal van doorzoeking van de auto van verdachte op 27 juni 2006, waarbij op de bijrijdersstoel in een zwart polstasje een geldbedrag van 20.000 euro is aangetroffen . - De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn geld verdiende met de verkoop van hash en weed aan coffeeshops en dat hij geen andere inkomsten had. De 20.000 euro betrof handelsgeld. - Het proces-verbaal van doorzoeking van de woning waar verdachte verbleef op 27 juni 2006, waarbij in een kledingkast op de 2de etage in de rechtermouw van een zwarte Prada jas, een geldbedrag van 270.000 euro opgerold in een Albert Heijn tas is aangetroffen . Overweging rechtbank ten aanzien van het door verdachte gestelde en conclusie Door verdachte is gesteld dat de 270.000 euro niet van hem waren, maar dat hij deze in bewaring had genomen voor een kennis. Verdachte heeft verklaard dat hij wel wist hoe die kennis aan het geld is gekomen, maar dat hij dat niet wil vertellen, omdat hij anderen niet in de problemen wil brengen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en gaat aan deze verklaring dan ook voorbij. Verdachte heeft de naam van de kennis niet willen noemen en voorts ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaraan de juistheid van zijn verklaring zou kunnen worden getoetst. Gelet op de omstandigheden waaronder de 270.000 euro is aangetroffen, het gegeven dat bij de aanhouding van verdachte in diens auto 20.000 euro handelsgeld is aangetroffen en hij zich, gelet op het hiervoor gestelde, bezig hield met forse drugshandel, geen andere inkomsten genoot en meestal alles contant betaalde gaat de rechtbank er dan ook van uit dat verdachte de 270.000 euro eveneens heeft verkregen uit zijn handel in verdovende middelen. Ten aanzien van het onder 9 telastegelegde. De bewijsmiddelen - Het proces-verbaal van relaas van 15 januari 2007 met bijlagen waarnaar wordt verwezen, waaruit blijkt dat verdachte niet over een bron van legale inkomsten beschikte, maar desondanks over grote bedragen contant geld heeft kunnen beschikken. In de periode van 1 januari 2004 tot en met 26 juni 2006 heeft verdachte contante uitgaven gedaan voor de aankoop van auto’s, voor brandstofkosten, voor buitenlandse reizen en voor gezinsuitgaven. Op 3 mei 2005 is een Volvo aangeschaft en op naam van [toenmalige partner van verdachte], de toenmalige partner van verdachte, gezet. Op 15 februari 2005 heeft verdachte een Mercedes gekocht. Op 13 juli 2005 is een andere Mercedes aangeschaft en op naam van [toenmalige partner van verdachte] gezet. Op 28 februari 2006 heeft verdachte een BMW gekocht. Verdachte en [toenmalige partner van verdachte] hebben bij D-reizen een reis geboekt naar Mexico (14 oktober 2004 tot 21 oktober 2004) en naar de Dominicaanse republiek (23 oktober 2005 tot 31 oktober 2005). Verdachte heeft voorts een reis naar Aruba geboekt voor hem en zijn huidige partner. Alle reizen zijn contant betaald. Verdachte heeft in mei 2006 een bedrag van 1300 euro contant betaald aan de tussenpersoon Ciere Assurantie voor verzekeringspremies. Voor het totale verzekeringspakket van verdachte en [toenmalige partner van verdachte] moesten zij 7.054,75 euro betalen. In de periode van 3 oktober 2003 tot en met 27 juni 2006 heeft verdachte in totaal 19.953,33 euro op zijn eigen rekening gestort bij de Fortis bank. Deze rekening is voornamelijk gebruikt voor de maandelijkse huurbetalingen ad 940 euro per maand, ten behoeve van een ziektekostenverzekering en de contributie voor lidmaatschap van een tennisvereniging. - De verklaring van [toenmalige partner van verdachte] op 29 juni 2006 waaruit blijkt dat verdachte de huur, gas, licht en levensonderhoud zoals boodschappen betaalde . - De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij inkomsten genoot uit de handel in verdovende middelen en dat hij van dit geld de huur betaalde, diverse auto’s kocht, al dan niet op naam gesteld van [toenmalige partner van verdachte] en dat hij hiervan ook de benzinekosten betaalde. Ook werd geld uitgegeven aan boodschappen en vakantiereizen. Verdachte bekent ook de premies van verzekeringen die via de tussenpersoon Ciere Assurantie zijn afgesloten, te hebben voldaan. Conclusie De rechtbank acht op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 9 telastegelegde heeft begaan, het zogenaamde witwassen van geld dat van misdrijf afkomstig is. Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde. De bewijsmiddelen. - Het proces-verbaal van doorzoeking op 27 juni 2008 in de woning waar verdachte verbleef, waarbij in de slaapkamer op de 2de etage een stroomstootwapen is aangetroffen . - Het proces-verbaal van omschrijving stroomstootwapen van 27 juni 2006, waarin wordt vermeld dat het in de woning bij verdachte inbeslaggenomen stroomstootwapen een handwapen is waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel. Dat het een wapen is in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II, onder 5e van de WWM . - De verklaring verdachte op 29 juni 2006 bij de politie dat het stroomstootwapen van hem was en dat hij het ter bescherming heeft gekocht . Conclusie De rechtbank acht gelet op voornoemde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte het onder 5 telastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 12 telastegelegde. De bewijsmiddelen - Het proces-verbaal van doorzoeking op 27 juni 2008 in de woning waar verdachte verbleef, waarbij in de slaapkamer op de 2de etage een bruinkleurige attachékoffer, inhoudende een vervalst Belgisch paspoort, nummer [paspoortnummer], ten name van [naam paspoort] en voorzien van een pasfoto van verdachte, is aangetroffen . - Het proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2006 omtrent voornoemd paspoort dat in de woning van verdachte is aangetroffen, waarin vermeld wordt dat de thans op bladzijde 2 aangebrachte pasfoto, persoons- en paspoortgegevens zijn aangebracht middels een techniek, die afwijkt van een origineel exemplaar. Zij zijn aangebracht na het verwijderen van de originele gegevens. Het paspoort is gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem door België in verband met diefstal, valselijk gebruik of vermissing op 7 november 2003. In origineel afgegeven aan [naam paspoorthouder], geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats]. Het paspoort is vervalst . - De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij inderdaad in het bezit was van een vervalst paspoort. Conclusie Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank het onder 12 telastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregel De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake de door hem onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Bespreking van het verweer ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, leidend tot strafreductie. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het beleid van het openbaar ministerie ten aanzien van de vervolging en ten aanzien van de voorlopige hechtenis willekeurig was en daarmee zo onbehoorlijk is geweest, dat sprake is van schending van (ongeschreven) regels van een goede procesorde en daarmee een verzuim van vormen in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering dat tot strafvermindering dient te leiden. Daartoe heeft de raadsman opgemerkt dat in dit dossier verschillende personen als verdachte zijn gehoord zonder te zijn aangehouden, ondanks het feit dat uit deze verhoren blijkt van een grote betrokkenheid bij feiten soortgelijk als die aan verdachte telastegelegd zijn. Andere verdachten, zoals [medeverdachte 5] en [medeverdachte 18] zijn wel aangehouden, maar zijn vervolgens heengezonden. [medeverdachte 13] is in bewaring gesteld maar ten aanzien van hem heeft het openbaar ministerie geen gevangenhouding gevorderd. Slechts ten aanzien van [verdachte] en [medeverdachte 14] is de gevangenhouding gevraagd. Er is aldus ten aanzien van de toepassing van de voorlopige hechtenis sprake van pure willekeur en onverklaarbare rechtsongelijkheid. Ten aanzien van het vervolgingsbeleid is dit niet anders. Het beleid is zo grillig en inconsequent dat het onbehoorlijk is. Hoewel de officier van justitie ter terechtzitting heeft gezegd voornemens te zijn al deze verdachten te vervolgen, meent de raadsman dat dit nog niet betekent dat het openbaar ministerie ook daadwerkelijk de vervolging tegen al deze verdachten zal aanvangen. Het is immers al jaren geleden dat die verdachten zijn gehoord, er is geen voorlopige hechtenis toegepast en er is daarna geen enkele vervolgingshandeling (meer) geweest. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Vooropgesteld wordt, dat de officier van justitie het alleenrecht tot het instellen van een strafvervolging bezit. Het daarmee verband houdende opportuniteitsbeginsel moet zo worden uitgelegd dat de officier van justitie beslist hoe strafrechtelijk moet worden gereageerd op een strafbaar feit. De rechtbank staat in beginsel buiten deze beslissing. Zij toetst marginaal aan de beginselen van een goede procesorde of de officier van justitie heeft kunnen komen tot de wijze waarop de zaak wordt afgedaan. De officier van justitie heeft uiteengezet dat het feit dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 14] als eerste terecht staat, volgt uit de toegepaste voorlopige hechtenis. Voorts heeft hij te kennen gegeven de overige verdachten in dit dossier eveneens (verder) te zullen vervolgen. De rechtbank meent dat reeds om die reden van een willekeurig vervolgingsbeslissing jegens verdachte geen sprake is. Het enkele feit dat verdachte eerder dan (een deel van) zijn medeverdachten wordt berecht en dat die medeverdachten daarmee als gevolg van tijdsverloop wellicht in een gunstiger procespositie geraken, doet hieraan niet af. De officier heeft in zijn requisitoir uitgebreid gemotiveerd waarom ten aanzien van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 14] wel de voorlopige hechtenis is gevraagd, terwijl dat bij de andere verdachten niet het geval is geweest. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen de officier hieromtrent heeft aangevoerd, geen sprake is van gelijke gevallen zodat van van willekeur of schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. In opdracht van verdachte zijn grote hoeveelheden hash vanuit Spanje het grondgebied van Nederland binnengebracht, om vervolgens verder getransporteerd te worden richting Denemarken, Noorwegen en Zweden. Verdachte had bij de internationale transporten een sturende en veelal initiërende rol en betaalde de vervoerders. Door toedoen van verdachte en zijn mededaders hebben in een periode van twee jaar in elk geval 10 internationale hashtransporten plaatsgevonden waarbij ruim 9000 kilo hash het grondgebied van Nederland is in- dan wel uitgevoerd. Ook heeft verdachte op grote schaal in Nederland gehandeld in hash. Het gaat hier om hoeveelheden die leiden tot een omvangrijke verdere handel. De internationale illegale handel in softdrugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Handelingen die mede tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen dienen daarom krachtig te worden bestreden. Verdachte heeft bovendien grote bedragen geld, afkomstig uit de illegale handel in verdovende middelen, witgewassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Door zijn handelwijze heeft verdachte de illegale herkomst van deze gelden verbloemd en aan het zicht van Justitie ontrokken. Ook heeft verdachte een stroomstootwapen voorhanden gehad. Het ongereguleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor personen met zich mee. Tenslotte heeft verdachte een vervalst paspoortin zijn bezit gehad. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen in ambtelijke stukken ernstig ondermijnd. Het maatschappelijk verkeer behoort erop te kunnen vertrouwen dat ambtelijke stukken, zoals identiteitsbewijzen, een juiste weergave bevatten van de daarin vermeldde gegevens. In dergelijke documenten voorkomende onjuiste (persoons)gegevens kunnen in het handels- en geldverkeer tot aanzienlijke schade leiden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging gelet op de verdachte betreffende uittreksels van het justitieel documentatieregister van de Centrale Justitiële Documentatie, gedateerd 12 februari 2007 en 17 juli 2008, waaruit blijkt dat verdachte reeds vier keer eerder is veroordeeld voor (internationale) handel in verdovende middelen en, onder meer, verboden wapenbezit tot langdurige gevangenisstraffen. Na zijn laatste detentie in verband met soortgelijke feiten heeft verdachte nagenoeg meteen zijn criminele activiteiten weer opgepakt, hetgeen getuigt van een bijzondere hardleersheid en een kennelijke onverschilligheid ten aanzien van Justitie. Nu eerdere veroordelingen er niet toe hebben bijgedragen verdachte te doen inzien dat hij zich verre dient te houden van de illegale hashhandel, meent de rechtbank dat een deels voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman van verdachte voorgesteld, geen doel treft. Gezien de hardnekkigheid waarmee verdachte zijn illegale handel in verdovende middelen heeft voortgezet en gelet op de omvang van deze handel is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur passend en geboden. Verbeurdverklaring De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder de nummers 10, 33, 35, 37 en 38 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen alsmede het onder nummer 45 vermelde geld, die aan verdachte toebehoren, worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen en dat geld de hiervoor met betrekking tot de handel in hash bewezen geachte feiten zijn begaan. Onttrekking aan het verkeer De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder de nummers 7 en 24 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 3.2. onder 5 en onder 12 bewezengeachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met wet. De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de onder de nummers 2, 4, 5, 25 en 26 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerp kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Ten aanzien van het onder de nummers 43, 44, en 46 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde geld, stelt de rechtbank vast dat het beslag is gebaseerd op artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering en neemt de rechtbank derhalve op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering geen beslissing. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b (oud), 36c (oud), 36d (oud), 45 (oud), 47, 57 (oud), 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 (oud) van de Opiumwet. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart het onder 2 en 4 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2. is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1, 6, 7, en 8 telastegelegde: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 3 en 9 telastegelegde: Witwassen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 5 telastegelegde: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. Ten aanzien van het onder 10 telastegelegde: Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod. Ten aanzien van het onder 11 telastegelegde: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 12 telastegelegde: In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Verklaart verbeurd: De onder de nummers 10, 33, 35, 37, 38 en 45 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, vermelde voorwerpen dan wel geld. Verklaart onttrokken aan het verkeer: De onder de nummers 2, 4, 5, 7, 24, 25 en 26 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, vermelde voorwerpen Gelast de teruggave aan verdachte van: De onder de nummers 6, 8, 9, 11 t/m 23, 27 t/m 33, 36 en 39 t/m 42 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen verwerpen, vermelde voorwerpen. Dit vonnis is gewezen door mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter, mrs. I.M. Bilderbeek en J.G. Sillevis Smitt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.N. van Rappard, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2008.