Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0317

Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-09-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800235/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 mei 2007 heeft de Permanente Commissie Leerlingenzorg van het Samenwerkingsverband Eemsmond (hierna: de PCL) aan [appellante] medegedeeld dat de tijdelijke beschikking voor speciaal basisonderwijs voor haar zoon niet wordt verlengd en het advies voor een school voor speciaal onderwijs gegeven.


Uitspraak

200800235/1. Datum uitspraak: 10 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in de zaak nrs. 07/995 en 07/996 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 4 december 2007 in het geding tussen: [appellante] en de Permanente Commissie Leerlingenzorg van het Samenwerkingsverband Eemsmond. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 mei 2007 heeft de Permanente Commissie Leerlingenzorg van het Samenwerkingsverband Eemsmond (hierna: de PCL) aan [appellante] medegedeeld dat de tijdelijke beschikking voor speciaal basisonderwijs voor haar zoon niet wordt verlengd en het advies voor een school voor speciaal onderwijs gegeven. Bij besluit van 27 september 2007 heeft de PCL het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij mondelinge uitspraak van 4 december 2007, verzonden op 11 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2008. De PCL heeft een verweerschrift ingediend. [appellante] en de PCL hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2008, waar de PCL, vertegenwoordigd door mr. H.J. Brouwer, advocaat te Woerden, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) wordt in deze wet verstaan onder speciale school voor basisonderwijs: een school waar basisonderwijs wordt gegeven aan kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een zodanige orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, dat zij althans gedurende enige tijd op een speciale school voor basisonderwijs moeten worden opgevangen. Ingevolge dat artikel wordt in deze wet verstaan onder school voor speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra (hierna: de Wec). Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WPO, voor zover thans van belang, stellen het bevoegd gezag of de bevoegde gezagsorganen van scholen in een samenwerkingsverband een permanente commissie leerlingenzorg in. Deze commissie bepaalt op aanvraag van de ouders of plaatsing van een leerling op een speciale school voor basisonderwijs noodzakelijk is. De commissie weigert de toelaatbaarheid tot een speciale school voor basisonderwijs niet op grond van het feit dat de leerling aangewezen zou zijn op een onderwijssoort binnen een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid onder b of c, dan wel tot het cluster, bedoeld in genoemd artikel onder d, van de Wec, indien een commissie voor de indicatiestelling, bedoeld in artikel 28c van genoemde wet, heeft geoordeeld dat die leerling niet toelaatbaar is tot een onderwijssoort binnen dat cluster dan wel tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid onder d, van die wet. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de WPO vraagt de commissie, alvorens een beslissing te nemen op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, aan de school van de leerling de gegevens, bedoeld in artikel 43, eerste onderscheidenlijk tweede lid. Ingevolge het vijfde lid vraagt de permanente commissie leerlingenzorg, alvorens een beslissing te nemen op een bezwaarschrift, advies aan de regionale verwijzingscommissie, bedoeld in artikel 24. Ingevolge het zevende lid stelt de permanente commissie leerlingenzorg, indien de ouders bij een ingediende aanvraag of een ingediend verzoek of bezwaarschrift daarom hebben verzocht, een termijn waarbinnen de ouders een deskundigenadvies of overige informatie kunnen indienen. De commissie betrekt de door de ouders tijdig overgelegde informatie bij de besluitvorming. Ingevolge artikel 43, eerste lid, zendt de basisschool de commissie binnen vier weken na een daartoe strekkend verzoek van een permanente commissie leerlingenzorg als bedoeld in artikel 23 de gegevens waaruit blijkt om welke reden naar het oordeel van de directeur van de basisschool, mede op advies van het onderwijzend personeel van de school, de leerling niet op de school kan worden gehandhaafd en een beschrijving van de maatregelen die tijdens het verblijf van de leerling op de school zijn getroffen om te bewerkstelligen dat de leerling wel op de school zou kunnen worden gehandhaafd. De basisschool verstrekt de commissie desgevraagd tevens binnen vier weken alle nadere gegevens die de commissie verlangt en die redelijkerwijs door de school kunnen worden verstrekt. Ingevolge artikel 1 van de Wec wordt in deze wet verstaan onder school: een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, b, c, f, h, j, k, m of n, dan wel een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, tenzij het tegendeel blijkt. Ingevolge artikel 2, vierde lid, voor zover thans van belang, worden met betrekking tot de onderwijssoorten, genoemd in het tweede lid, de volgende clusters onderscheiden: […] d. cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten. Ingevolge artikel 28c, eerste lid, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, beoordeelt de commissie voor de indicatiestelling op verzoek van de ouders van een leerling, die zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionaal expertisecentrum, of een leerling op basis van de in het achtste lid bedoelde criteria: a. in aanmerking komt voor een leerlinggebonden budget indien de leerling wordt ingeschreven bij een school als bedoeld in de WPO of de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede b. toelaatbaar is tot een van de onderwijssoorten in een cluster als bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder b of c, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is en zo ja, tot welke onderwijssoort, dan wel toelaatbaar is tot het cluster, bedoeld in artikel 2, vierde lid, onder d, waarvoor de commissie voor de indicatiestelling werkzaam is. 2.2. Bij besluit van 20 juli 2005 heeft de PCL positief geoordeeld over de tijdelijke toelaatbaarheid van de zoon van [appellante] tot de speciale school voor basisonderwijs "S.B.O. - De Delta" (hierna: De Delta) te Appingedam. Hierbij heeft de PCL De Delta verzocht in een periode van een halfjaar te bezien of het speciaal basisonderwijs de meest geschikte vorm van onderwijs voor de zoon van [appellante] is. Bij besluit van 30 mei 2006 heeft de PCL de tijdelijke beschikking voor speciaal basisonderwijs, in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de Polikliniek voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie Accàre (hierna: Accàre), verlengd tot 1 november 2006. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft de Commissie van Indicatie van het Regionaal Expertisecentrum RENN4 (hierna: de CvI) bepaald dat de zoon van [appellante] vanaf 9 maart 2007 in aanmerking komt voor toekenning van een leerlinggebonden budget of voor toelating tot het speciaal onderwijs voor cluster 4 scholen. Bij besluit van 25 mei 2007 heeft de PCL medegedeeld dat de tijdelijke beschikking voor speciaal basisonderwijs voor de zoon van [appellante] niet wordt verlengd en het advies voor een school voor speciaal onderwijs als bedoeld in de Wec gegeven, omdat De Delta blijkens het trajectverslag de hulpvragen van de zoon van [appellante] niet voldoende kan bedienen en ter zake bij De Delta handelingsverlegenheid is ontstaan. Bij het besluit op bezwaar van 27 september 2007 heeft de PCL het besluit van 25 mei 2007 gehandhaafd en zich in navolging van het advies van de Regionale Verwijzingscommissie (hierna: de RVC) op het standpunt gesteld dat het speciaal basisonderwijs de zoon van [appellante], gezien de aard en de ernst van zijn problemen, niet de zorg kan bieden die voor hem nodig is en dat een school voor speciaal onderwijs van cluster 4 voor hem de juiste vorm van onderwijs is, nu op een dergelijke school meer structuur wordt geboden, deze een meer prikkelarme omgeving kent, de begeleiding intensiever, specialistischer en systematischer is en kinderen stapsgewijs wordt geleerd beter te reageren op veranderingen. De PCL heeft in dit verband de zogenoemde 'autiklas' van de Prof. W.J. Bladergroenschool (hierna: de Bladergroenschool) te Groningen, zijnde een school voor speciaal onderwijs van cluster 4, geadviseerd. 2.3. [appellante] komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat voldoende is gebleken dat haar zoon meer gebaat is bij speciaal onderwijs dan bij speciaal basisonderwijs. Hiertoe betoogt zij dat niet alle mogelijkheden zijn benut om haar zoon op De Delta te behouden, nu niet is onderzocht of hij met extra begeleiding door middel van leerlinggebonden financiering (de zogenoemde 'rugzakfaciliteit') op De Delta zou kunnen blijven. In dit verband heeft de voorzieningenrechter volgens [appellante] ten onrechte van betekenis geacht dat haar zoon op een moeilijk lerend intelligentieniveau functioneert, nu de PCL De Delta slechts vanwege het gedragsmatige aspect handelingsverlegen heeft geacht. Voorts betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat er geen procesongelijkheid tussen partijen bestaat, omdat niet is gebleken dat zij financieel niet in staat is om een deskundige in te schakelen. Hiertoe voert zij aan dat niet is betwist dat zij een bijstandsuitkering ontvangt. De voorzieningenrechter heeft dan ook ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, haar verzoek om aanstelling van een deskundige afgewezen, aldus [appellante]. 2.3.1. In aanmerking genomen het besluit van de CvI van 13 maart 2007, was de PCL ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WPO bevoegd de toelaatbaarheid van de zoon van [appellante] tot het speciaal basisonderwijs te weigeren op grond van het feit dat hij aangewezen zou zijn op de onderwijssoort cluster 4 als bedoeld in artikel 2, vierde lid, aanhef en onder d, van de Wec. Ter beantwoording ligt derhalve de vraag voor of de voorzieningenrechter terecht tot de slotsom is gekomen dat de PCL in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de zoon van [appellante] niet toelaatbaar te achten tot het speciaal basisonderwijs. In het aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde en ingevolge het vijfde lid van artikel 23 van de WPO verplichte advies van de RVC van 30 augustus 2007 is geconcludeerd dat de zoon van [appellante] niet toelaatbaar wordt geacht tot een school voor speciaal basisonderwijs, in het bijzonder De Delta. Volgens dat advies leidt het gedrag van de zoon van [appellante] bij een voortdurend verblijf op De Delta niet alleen tot een belemmering van zijn eigen ontwikkeling, maar ook van die van de andere kinderen in de groep, hetgeen door het beschikbaar stellen van de op grond van het hiervoor genoemde besluit van de CvI mogelijke extra begeleiding door middel van leerlinggebonden financiering (de zogenoemde 'rugzakfaciliteit') onvoldoende zou worden gecompenseerd. In het advies van de RVC wordt voorts gesteld dat het besluit van de PCL om de zoon van [appellante] niet toelaatbaar te achten tot het speciaal basisonderwijs wordt ondersteund door de observaties van het Autisme Team Noord Nederland en de gedurende twee jaar lang gedocumenteerde observaties van De Delta, welke zijn opgenomen in het afsluitende trajectverslag van 12 maart 2007. De conclusie van dat verslag is dat De Delta de zoon van [appellante] op sociaal-emotioneel gebied onvoldoende kan begeleiden en niet de aanpassingen in zijn onderwijs-leeromgeving kan aanbrengen die hij gezien zijn stoornis nodig heeft. In het advies van de RVC is ten slotte van belang geacht dat uit de resultaten van het onderzoek van Accàre is gebleken dat bij de zoon van [appellante] onder meer sprake is van PDD-NOS en kenmerken van ADHD, alsmede dat volgens de intakerapportage van 2 augustus 2007 van de Polikliniek Delfzijl Jonx-Lentis, waarin de diagnose van Accàre wordt bevestigd, de beperkingen van de zoon van [appellante] in de communicatie en in relaties met andere kinderen, evenals stereotype gedragingen zoals obsessies en het moeilijk tegen veranderingen kunnen, blijven bestaan. Uit het voorgaande volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de PCL onvoldoende heeft onderzocht of de zoon van [appellante] met behulp van de zogenoemde 'rugzakfaciliteit' op De Delta zou kunnen worden behouden. Voor zover [appellante] in dit verband heeft aangevoerd dat haar zoon blijkens een door haar bij brief van 19 juni 2008 aan de Raad van State gezonden pagina uit een door leerkrachten van de Bladergroenschool bijgehouden dagboek zonder problemen op die school functioneert, aangezien het werken in kleine groepjes volgens [appellante] een goede leeromgeving voor haar zoon is en dat dit met behulp van de zogenoemde 'rugzakfaciliteit' ook op De Delta mogelijk zou zijn geweest, kan dit niet tot een ander oordeel leiden. Met het overleggen van de hiervoor genoemde dagboekpagina heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de ontwikkeling van haar zoon, maar ook die van de andere kinderen in de groep, bij een voortdurend verblijf op De Delta niet zou worden belemmerd. In aanmerking genomen het advies van de RVC en de daaraan ten grondslag gelegde deskundigenrapporten heeft de PCL zich na afweging van de betrokken belangen dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat De Delta, gezien de aard en de ernst van de problemen van de zoon van [appellante], niet de zorg kan bieden die hij nodig heeft en dat een school voor speciaal onderwijs van cluster 4, zoals de Bladergroenschool, voor hem de aangewezen onderwijssoort is. De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde slotsom gekomen. 2.3.2. Uit artikel 23, zevende lid, van de WPO vloeit voort dat de verantwoordelijkheid voor het inbrengen van een deskundigenadvies bij de ouders berust. [appellante] diende dan ook aannemelijk te maken dat zij niet in staat was om een deskundigenadvies in te brengen. De enkele stelling van [appellante] dat zij daartoe gelet op haar bijstandssituatie financieel niet in staat was, heeft de voorzieningenrechter terecht onvoldoende geacht. [appellante] heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zij geen mogelijkheid had een deskundigenadvies in te brengen. Voor de voorzieningenrechter bestond dan ook geen reden zelf een deskundige aan te stellen, waarom [appellante], zo nodig, had verzocht. Anders dan [appellante] meent, was er van ongelijkheid van procespartijen geen sprake. 2.4. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Dallinga voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2008 18-505.