Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0729

Datum uitspraak2008-09-09
Datum gepubliceerd2008-09-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 678
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of verweerder in het kader van de toepassing van de Arbowet wel bevoegd was tot het stellen van eis.

Dienaangaande overweegt de rechtbank, dat artikel 27 van de Arbowet zelf geen bevoegdheidsvoorwaarden formuleert. Mede gelet op de memorie van toelichting bij de Arbowet impliceert die bepaling echter, dat indien sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift, verweerder bevoegd is tot het stellen van een eis. Met het stellen van een eis wordt immers beoogd een wettelijk voorschrift voor de werkgever, aan wie beleidsruimte is gegeven ter invulling van doelvoorschriften, te concretiseren. Indien een gestelde eis niet wordt nageleefd, wordt handhaving met een bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging mogelijk. Nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een overtreding en eiseres dat heeft betwist, dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op goede gronden, met inachtneming van de aan de werkgever toekomende beleidsruimte, heeft vastgesteld dat eiseres de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit heeft overtreden.

De door verweerder gehanteerde norm van maximaal 25 kg per persoon vloeit voort uit de NIOSH-methode en aannemelijk is dat deze methode reeds veelvuldig in Nederland wordt gebruikt om in een gegeven tilsituatie uit te rekenen wat het toelaatbare gewicht is. In de nota van toelichting bij het Arbobesluit wordt ook verwezen naar deze methode en nu de rechtbank ook overigens geen reden ziet het gebruik van deze methode onjuist te achten, komt zij tot het oordeel dat verweerders beleid op een deugdelijke grondslag berust.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beleid juist toegepast door vast te stellen dat het tillen van ruiten van ongeveer 80 kg per stuk met meerdere personen een gezondheidsgevaar oplevert, omdat alsdan niet gegarandeerd is dat het maximaal door één persoon te tillen gewicht 25 kg bedraagt.



Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Procedurenummer: AWB 08 / 678 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [B.V.] te Weert, eiseres, gemachtigde mr. E. van der Hoeven tegen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze, Algemeen Directeur van de Arbeidsinspectie, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij besluit van 27 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 7 december 2007, waarbij verweerder eiseres een eis als bedoeld in artikel 27 van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) heeft gesteld, ongegrond verklaard. 1.2. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. 1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiseres gezonden. 1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 14 augustus 2008, waar namens eiseres verschenen zijn [belanghebbende] en mr. E. van der Hoeven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.D.R. Motman en M. Kunst. 1.5. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting van 14 augustus 2008 geschorst. 1.6. Verweerder heeft op 18 augustus 2008 een nader stuk ingediend. Bij brief van 21 augustus 2008 heeft eiseres daarop gereageerd. 1.7. Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is, na daartoe door partijen verleende toestemming, behandeling op een nadere zitting achterwege gelaten. 2. Overwegingen 2.1. Op 16 augustus 2007 is door een inspecteur van de Arbeidsinspectie op de bouwlocatie aan de [bouwlocatie] te Heerlen een controle uitgevoerd, teneinde na te gaan of aan een aantal wettelijke bepalingen op het gebied van arbeidsomstandigheden werd voldaan. 2.2. Verweerder heeft op basis van de bevindingen van de inspectie gemeend, dat sprake was van overtreding van de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbeidsomstandigheden-besluit (Arbobesluit), omdat op de bouwplaats ruiten met een gewicht van meer dan 50 kilogram (kg) handmatig werden gedemonteerd en verplaatst. Verweerder heeft met het oog daarop aan eiseres kenbaar gemaakt voornemens te zijn op basis van artikel 27 van de Arbowet een eis te stellen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze naar voren te brengen en heeft daarvan gebruik gemaakt. 2.3. Bij besluit van 7 december 2007 heeft verweerder aan eiseres de volgende eis gesteld: “Door personen mag maximaal 25 kilogram worden getild of gedragen. Een voorwerp mag maximaal door 2 personen worden gehandeld. Het tillen c.q. dragen van voorwerpen van meer dan 50 kilogram is derhalve niet toegestaan zonder hierbij gebruik te maken van tilhulpmiddelen. Het niet voldoen aan het voorgaande is een overtreding van artikel 5.2. van het Arbeidsomstandighedenbesluit.” 2.4. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft verweerder, na het houden van een hoorzitting, ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld, dat eiseres de op haar ingevolge de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit rustende zorgplicht voor de gezondheid van haar werknemers, niet heeft nageleefd door haar werknemers ruiten van ongeveer 80 kg per stuk handmatig te laten demonteren en verplaatsen. Dat standpunt heeft verweerder gebaseerd op zijn beleidsregel 5.3-1 Tillen op bouwplaatsen (hierna: de beleidsregel). De in de beleidsregel vervatte normen vloeien weer voort uit de zogenoemde NIOSH-methode. Verweerder heeft daarom aan eiseres een eis gesteld als verwoord in overweging 2.3., over de wijze waarop de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit moeten worden nageleefd, met dien verstande dat het niet voldoen aan de eis volgens verweerder ook een overtreding van artikel 5.3. van het Arbobesluit oplevert. Dit is volgens verweerder per abuis niet in de eis opgenomen. 2.5. Eiseres heeft zich in haar beroep tegen dit besluit in de eerste plaats op het standpunt gesteld, dat er geen sprake is van overtreding van de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit. In de tweede plaats heeft eiseres gesteld, dat de eis niet kan worden gezien als een juiste invulling van het wettelijk voorschrift, omdat de eis geen ruimte laat om daarvan onder omstandigheden af te wijken. In de derde plaats heeft eiseres aangevoerd, dat de door verweerder gehanteerde normen dat een voorwerp door maximaal twee personen gehandeld mag worden en dat het tillen van voorwerpen van meer dan 50 kg zonder tilhulpmiddelen niet is toegestaan, niet in verweerders beleid zijn opgenomen. Naar de mening van eiseres is het niet in overeenstemming met de wet en niet nodig om tillen met meerdere personen te verbieden. In de vierde plaats is de gestelde eis niet redelijk, omdat eiseres -anders dan op grond van de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit- beperkt wordt tot het hanteren van één enkele werkwijze. Op de vijfde plaats wordt in de eis geen onderscheid gemaakt tussen bouwplaatsen en andere locaties, terwijl verweerders beleidsregel alleen ziet op bouwplaatsen. In de zesde plaats leidt de gestelde eis tot onoverkomelijke problemen in de bedrijfsvoering. 2.6. Verweerder is bij zijn standpunt als neergelegd in het bestreden besluit gebleven. 2.7. In haar beoordeling zal de rechtbank voor zover nodig nader ingaan op de beroepsgronden en de daartegen gevoerde verweren. Beoordeling 2.8. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Daartoe overweegt zij als volgt. 2.9. Verweerder heeft toepassing gegeven aan artikel 27, eerste lid, van de Arbowet. Daarin is als volgt bepaald: “Een daartoe aangewezen toezichthouder kan aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.” 2.10. De gestelde eis ziet op de wijze waarop de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit moeten worden nageleefd. In die artikelen is, voor zover van belang, als volgt bepaald: “Artikel 5.2. Voorkomen gevaren De arbeid wordt zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats wordt zodanig ingericht, een zodanige productie- en werkmethode wordt toegepast of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt, dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer. Artikel 5.3. Beperken gevaren (. .) Voorzover de gevaren, bedoeld in artikel 5.2., redelijkerwijs niet kunnen worden voorkomen: a. wordt met inachtneming van bijlage 1 bij de richtlijn, de arbeid zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats zodanig ingericht, en zodanige productie- en werkmethode toegepast of worden zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt dat die gevaren zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden beperkt; (. .)” 2.11. Over de invulling van artikel 5.3. van het Arbobesluit op bouwplaatsen heeft verweerder beleid ontwikkeld. Hierin is onder meer als volgt bepaald: “Beleidsregel 5.3-1 Tillen op bouwplaatsen (. .) Aan het bepaalde in artikel 5.3. van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft tillen op bouwplaatsen (. .) voldaan als het volgende in acht wordt genomen. (. .) Algemeen 1. Handmatig tillen wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden of beperkt. 2. Het maximale gewicht dat door één persoon met de handen wordt getild bedraagt 25 kilogram. 3. Als de bewegingsruimte dit toelaat bedraagt het maximale gewicht dat door twee personen samen met de handen wordt getild 50 kilogram.” 2.12. Eiseres heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld, dat geen sprake is van overtreding van de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit. Zij heeft in dat verband gesteld, dat het maximale tilgewicht van 25 kg per persoon niet wordt overschreden en dat in de folder van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, noch in het Arbo-informatieblad over fysieke belasting of in het Handboek Fysieke belasting een aanknopingspunt is te vinden voor verweerders conclusie dat het tillen van lasten van meer dan 50 kg met meer dan twee personen niet verantwoord zou zijn. Temeer nu verweerder bij het tillen van 50 kg door twee personen wèl uitgaat van een goede gewichtsverdeling. De belasting bij het tillen met meerdere personen kan volgens eiseres niet met behulp van de NIOSH-methode worden beoordeeld. 2.13. Deze stellingname roept de vraag op of verweerder bevoegd was een eis te stellen. Dienaangaande overweegt de rechtbank, dat artikel 27 van de Arbowet zelf geen bevoegdheidsvoorwaarden formuleert. Mede gelet op de memorie van toelichting bij de Arbowet impliceert die bepaling echter, dat indien sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift, verweerder bevoegd is tot het stellen van een eis. Met het stellen van een eis wordt immers beoogd een wettelijk voorschrift voor de werkgever, aan wie beleidsruimte is gegeven ter invulling van doelvoorschriften, te concretiseren. Indien een gestelde eis niet wordt nageleefd, wordt handhaving met een bestuurlijke boete of strafrechtelijke vervolging mogelijk. Nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een overtreding en eiseres dat heeft betwist, dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op goede gronden, met inachtneming van de aan de werkgever toekomende beleidsruimte, heeft vastgesteld dat eiseres de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit heeft overtreden. 2.14. Vaststaat dat ten tijde van de inspectie een aantal werknemers van eiseres (waarschijnlijk zes) samen ruiten van ongeveer 80 kg per stuk handmatig hebben getild. Verweerder heeft aan dit gegeven de conclusie verbonden, dat sprake is van een gevaar voor de gezondheid van de werknemers van eiseres. Die conclusie heeft verweerder gebaseerd op zijn beleid. Dit beleid vermeldt hoeveel kg getild mag worden zonder gezondheidsrisico te lopen. De in het beleid vastgelegde norm is gebaseerd op de NIOSH-methode en behelst voor zover thans van belang de norm dat één persoon maximaal 25 kg handmatig mag tillen. Verweerders standpunt komt erop neer, dat het tillen van meer dan 50 kg zonder tilhulpmiddelen niet verantwoord is, omdat niet gegarandeerd kan worden dat alsdan de maximale belasting van een persoon steeds 25 kg bedraagt. Volgens verweerder is derhalve sprake van een gezondheidsrisico. 2.15. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om verweerders beleid in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen te achten. Daartoe wordt overwogen, dat de door verweerder gehanteerde norm van maximaal 25 kg per persoon voortvloeit uit de NIOSH-methode en dat aannemelijk is dat deze methode reeds veelvuldig in Nederland wordt gebruikt om in een gegeven tilsituatie uit te rekenen wat het toelaatbare gewicht is. In de nota van toelichting bij het Arbobesluit wordt ook verwezen naar deze methode en nu de rechtbank ook overigens geen reden ziet het gebruik van deze methode onjuist te achten, komt zij tot het oordeel dat verweerders beleid op een deugdelijke grondslag berust. Ook is de rechtbank van oordeel, dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen, dat het tillen van meer dan 50 kg zonder tilhulpmiddelen niet verantwoord is. Het is een algemene ervaringsregel, dat wanneer een bepaald gewicht door meerdere personen wordt getild, het van een (groot) aantal omstandigheden afhankelijk is welk gewicht door iedere persoon afzonderlijk wordt getild, zodat niet gegarandeerd is dat een persoon op geen enkel moment meer dan 25 kg tilt. De rechtbank verwijst op dit punt naar het arrest van de Hoge Raad van 27 april 2007 (LJN: AZ6717). Verweerders redenering vloeit voort uit zijn beleid, namelijk uit de norm dat één persoon niet meer dan 25 kg mag tillen. Aan eiseres kan worden toegegeven, dat verweerder bij het tillen van 50 kg met twee personen wel uitgaat van een juiste gewichtsverdeling, hoewel ook daar gezegd kan worden dat niet gegarandeerd is dat het maximale tilgewicht van één persoon steeds 25 kg bedraagt. Voor eiseres brengt deze norm echter eerder een verruiming dan een beperking mee. Het standpunt van eiseres dat de NIOSH-methode niet geschikt is om de fysieke belasting bij tillen met meerdere personen te beoordelen, treft geen doel. Verweerder heeft met behulp van de NIOSH-methode vastgesteld dat één persoon maximaal 25 kg mag tillen en vervolgens geoordeeld, derhalve los van de NIOSH-methode, dat bij het tillen van meer dan 50 kg met meerdere personen niet gegarandeerd is dat de last van één persoon maximaal 25 kg bedraagt. 2.16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn beleid juist toegepast door vast te stellen dat het tillen van ruiten van ongeveer 80 kg per stuk met meerdere personen een gezondheidsgevaar oplevert, omdat alsdan niet gegarandeerd is dat het maximaal door één persoon te tillen gewicht 25 kg bedraagt. 2.17. De vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor verweerder had moeten afwijken van zijn beleid, beantwoordt de rechtbank negatief. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd, dat het inzetten van tilhulpmiddelen feitelijk niet altijd mogelijk is, soms voor de werknemer fysiek meer belastend is dan het handmatig tillen, en economisch niet altijd rendabel. Ook heeft eiseres aangevoerd, dat het handmatig tillen van voorwerpen van meer dan 50 kg betrekkelijk incidenteel aan de orde is. De rechtbank overweegt dienaangaande, dat artikel 5.3. van het Arbobesluit de ruimte biedt voor een afweging van de technische, operationele en economische haalbaarheid in relatie tot de mogelijke gevolgen voor de (gezondheid van de) werknemer. De gevolgen van het hanteren van een maximale tilnorm van 25 kg per persoon zijn derhalve niet zo groot als eiseres veronderstelt, nu er sprake is van een reële afwijkingsmogelijkheid. Onder omstandigheden is denkbaar dat de tilnorm van 25 kg per persoon overschreden wordt, zonder dat sprake is van overtreding van artikel 5.3. van het Arbobesluit. 2.18. Nu er sprake was van een gezondheidsrisico, is artikel 5.2. van het Arbobesluit overtreden. Teneinde de vraag te kunnen beantwoorden of artikel 5.3. van het Arbobesluit is overtreden, dient te worden nagegaan of eiseres voldaan heeft aan de op haar rustende beperkingsplicht. Ten tijde van de bevindingen van de inspectie waren de werknemers van eiseres bezig met de verwijdering van een gevel op de begane grond. Nadien heeft eiseres een kraan ingezet. Ter zitting heeft [belanghebbende] namens eiseres toegelicht, dat altijd een economische afweging wordt gemaakt ter zake van het inzetten van tilhulpmiddelen. De rechtbank begrijpt verweerder zo, hoewel verweerder dat niet uitdrukkelijk in zijn besluitvorming heeft gemotiveerd, dat hij meent dat eiseres niet voldaan heeft aan haar beperkingsplicht. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegelicht dat economische belangen niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn impliciete conclusie, dat eiseres niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden. Een tilhulpmiddel inzetten was feitelijk gezien mogelijk. Naar de rechtbank begrijpt, is het inzetten hiervan in eerste instantie niet gebeurd uit economisch oogpunt. De rechtbank overweegt dienaangaande, dat uit de nota van toelichting bij het Arbobesluit blijkt, dat de werkgever zich wat betreft het economische belang slechts op de redelijkerwijsclausule kan beroepen, wanneer door bepaalde investeringen de concurrentieverhoudingen te sterk zouden worden verstoord of de investerings- en exploitatiekosten in absolute zin te hoog zouden worden. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Alsdan klemt dat als uitgangspunt geldt dat gezondheidsgevaren voorkomen moeten worden. De rechtbank deelt derhalve niet de opvatting van eiseres dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht mocht worden. 2.19. De rechtbank beantwoordt de vraag of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit zijn overtreden, positief. Verweerder was dan ook bevoegd tot het stellen van een eis. 2.20. Van deze bevoegdheid heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken. Eiseres heeft in dit verband aangevoerd, dat de gestelde eis tot onoverkomelijke problemen leidt. Zoals reeds in 2.17. is overwogen, zijn de gevolgen van de gestelde eis minder groot dan eiseres veronderstelt. 2.21. In dit verband overweegt de rechtbank verder, dat zij het standpunt van eiseres dat de gestelde eis niet redelijk is, omdat deze haar zou beperken tot het hanteren van één werkwijze, niet deelt. Indien de gestelde eis bijvoorbeeld zou inhouden, dat eiseres gehouden is een kraan te gebruiken, zou sprake zijn van het beperken tot één werkwijze. Verweerder heeft in zijn eis echter geen methoden genoemd die door eiseres moeten worden gehanteerd. Verweerders eis ziet op het doel dat met de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit wordt nagestreefd en meer in het bijzonder op de vraag waar de grens ligt waarboven sprake is van een gezondheidsrisico. De eis ziet niet op de wijze waarop dat doel (het voorkomen, althans zo veel als redelijkerwijs mogelijk beperken van gezondheidsgevaren) moet worden behaald. 2.22. Voor zover het beroep van eiseres berust op de grond dat de gestelde eis verstrekkender is dan verweerders beleid omdat deze niet beperkt is tot bouwplaatsen, overweegt de rechtbank dat het gegeven dat verweerder geen beleid heeft ontwikkeld voor andere locaties dan bouwplaatsen, niet meebrengt dat verweerder voor die andere locaties geen eis mag stellen. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting toegelicht, dat de norm van maximaal 25 kg per persoon een algemeen geldende tilnorm is, die niet specifiek ziet op het werk op bouwplaatsen. De reden dat verweerder voor bouwplaatsen beleid heeft opgesteld, is volgens verweerders gemachtigde gelegen in het feit dat op bouwplaatsen vaak sprake is van overtreding van die tilnorm. Door het neerleggen van de algemene tilnorm in een beleidsregel, is het voor werkgevers in die veel voorkomende situatie voorzienbaar wanneer sprake is van een gezondheidsgevaar als bedoeld in de artikelen 5.2. en 5.3. van het Arbobesluit. Dit laat onverlet de bevoegdheid van verweerder om ten aanzien van andere locaties een eis te stellen. 2.23. Tot slot is aan de orde de beroepsgrond dat de gestelde eis niet in overeenstemming is met het onderliggende wettelijk voorschrift, omdat de gestelde eis geen mogelijkheid biedt om af te wijken. Partijen zijn het erover eens, dat artikel 5.3. van het Arbobesluit de mogelijkheid biedt aan de werkgever om ter invulling van zijn beperkingsplicht een belangenafweging te maken. Kern van het geschil is dan ook niet of die afwijkingsmogelijkheid bestaat, maar of die afwijkingsmogelijkheid in de eis dient te zijn vervat. De rechtbank is -anders dan verweerder- van oordeel dat de mogelijkheid om van de eis af te wijken ook in de eis dient te worden opgenomen. Een eis als bedoeld in artikel 27 van de Arbowet strekt ter invulling van een wettelijke norm. Onderdeel van die wettelijke norm (artikel 5.3. van het Arbobesluit) is dat gezondheidsgevaren voor zover zij niet redelijkerwijs voorkomen kunnen worden, zo veel als redelijkerwijs mogelijk worden beperkt. De wettelijke norm maakt een afweging van belangen mogelijk en deze mogelijkheid dient dan ook in de eis te zijn vervat. Verweerders eis ziet alleen op het aspect gezondheidsgevaar, maar vermeldt tevens de conclusie dat het niet naleven van die eis een overtreding van artikel 5.3. van het Arbobesluit oplevert. Dat is niet in overeenstemming met die bepaling, nu voor overtreding van artikel 5.3. van het Arbobesluit niet alleen noodzakelijk is dat sprake is van een gezondheidsgevaar, maar ook dat eiseres haar beperkingsplicht niet heeft nageleefd. Indien sprake is van overschrijding van de norm dat één persoon maximaal 25 kg mag tillen, maar eiseres daar gelet op andere zwaarwegende belangen in die situatie toe heeft kunnen besluiten, is geen sprake van overtreding van artikel 5.3. van het Arbobesluit. De gestelde eis lijdt daarmee aan een wezenlijk gebrek. 2.24. In zoverre slaagt het beroep van eiseres en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank benadrukt in dat verband dat zij zich, zoals overwogen in 2.15., kan vinden in het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat het tillen van meer dan 50 kg zonder tilhulpmiddelen een gezondheidsrisico meebrengt, maar ook dat aanbevelenswaardig is om aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken van een onderneming, teneinde een eis zo concreet mogelijk te maken. 2.25. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van bezwaar en beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Wat betreft de kosten van rechtsbijstand worden voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen twee punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Verder komen voor toewijzing in aanmerking de door eiseres in beroep opgevoerde reiskosten, door eiseres begroot op EUR 7,90, en de kosten van een uittreksel uit het Handelsregister ten bedrage van EUR 11,00. 3. Beslissing De rechtbank Roermond; gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de kosten van de bezwaar- en beroepsprocedure, aan de zijde van eiseres begroot op EUR 662,90,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand, reiskosten en verschotten) te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan eiseres; bepaalt voorts, dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door deze betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 288,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. Th.M. Schelfhout in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 9 september 2008 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.