Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0746

Datum uitspraak2008-09-08
Datum gepubliceerd2008-09-15
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers172413
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

De vraag die nu voorligt is of het door gedaagde voorgenomen gebruik van de vermelding ‘Eigenaar: gedaagde’ op de pui van de slagerij, in reclame-uitingen of in publicaties, naast het gebruik van de niet verwarrende handelsnaam ‘Keurslagerij voornaam gedaagde’, moet worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam met het onderdeel ‘achternaam gedaagde’, dat op grond van artikel 5 HNW verboden is.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 172413 / KG ZA 08-441 Vonnis in kort geding van 8 september 2008 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KEURSLAGERIJ [eiseres] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres, advocaat mr. T.J. van Veen te Ede, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. H.M.G. van Lotringen te Ede, Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de mondelinge behandeling - de pleitnota van [eiseres] - de pleitnota van [gedaagde] 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. De besloten vennootschap [...] Slagerijen B.V. te [woonplaats] heeft bij in december 2003 ondertekende overeenkomst haar onderneming aan het adres [adres] te [woonplaats] verkocht en overgedragen aan de heer [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende]) te [woonplaats]. De overgedragen onderneming heeft ten doel de exploitatie van een slagerij met winkel onder de handelsnaam ‘[eiseres]’. Ook de goodwill en de genoemde handelsnaam zijn aan [belanghebbende] overgedragen. 2.2. De heer [belanghebbende] heeft de door hem gekochte onderneming, daaronder begrepen het recht op de handelsnaam, op 30 mei 2005 ingebracht in de besloten vennootschap [belanghebbende] Beheer B.V, die deze onderneming vervolgens op haar beurt weer heeft ingebracht in [eiseres] B.V. 2.3. [gedaagde] , zoon van de enig aandeelhouder van [...] Slagerijen B.V., heeft in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Centraal Gelderland ingeschreven de op 13 juni 2008 gevestigde eenmanszaak [gedaagde]. Met deze eenmanszaak was hij voornemens een slagerij te gaan exploiteren onder de handelsnaam ‘Keurslagerij [gedaagde]’ aan het adres [adres] te [woonplaats]. Dit adres ligt op iets meer dan een kilometer afstand van de door [eiseres] B.V. geëxploiteerde slagerij. 2.4. [eiseres] heeft [gedaagde] bij brief van 25 juni 2008 gesommeerd zich te onthouden van het voeren van de handelsnaam ‘[gedaagde]’ in samenhang met de voorgenomen exploitatie van een slagerij. [gedaagde] heeft daar in eerste instantie afwijzend op gereageerd en verklaard nog steeds van plan te zijn om zijn slagerij per 1 september 2008 onder de naam ‘Keurslagerij [gedaagde]’ te openen. Van dit voornemen ziet hij inmiddels af. Zijn huidige voornemen is om de zaak onder de handelsnaam ‘[naam bedrijf slager]’ te openen onder de toevoeging, op de pui van de winkel en in advertenties, van de volgende aanduiding: ‘Eigenaar: [gedaagde]’. Hij heeft zijn handelsnaam in het Handelsregister gewijzigd in ‘[naam bedrijf slager]’. 3. Het geschil 3.1. [eiseres] vordert een veroordeling van gedaagde om zich meteen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom, te onthouden van het voeren van de naam ‘[gedaagde]’ in samenhang met de exploitatie van een slagerij, al dan niet in combinatie met enige andere aanduiding, waaronder de aanduiding ‘Keurslagerij’, op elke wijze dan ook, daaronder begrepen: a) door het aanbrengen van de betreffende naam aan, op of in het winkelpand aan het adres [adres] te [woonplaats], b) door vermelding van de betreffende naam in reclame-uitingen, c) door vermelding van de betreffende naam in publicaties rond de voorgenomen opening en exploitatie van de slagerij, het voorgaande met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. 3.2. Zij stelt daartoe het volgende. [gedaagde] handelt door het voeren van de naam ‘[gedaagde]’ in samenhang met de exploitatie van een slagerij in strijd met artikel 5 van de Handelsnaamwet (hierna: HNW) omdat in de gegeven omstandigheden bij het publiek verwarring te duchten is tussen de onderneming van [gedaagde] en die van [eiseres] B.V. Ook het aanbrengen op de pui en in reclame-uitingen van de vermelding ‘Eigenaar: [gedaagde]’, zoals [gedaagde] dat voornemens is, moet worden gezien als het voeren van een handelsnaam met het onderdeel [gedaagde], ook al gebruikt [gedaagde] daarnaast de handelsnaam ‘[naam bedrijf slager]’. 3.3. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering vloeit voort uit het feit dat [gedaagde] begin september zijn slagerij gaat openen en zijn familienaam op de door hem voorgenomen wijze gaat voeren. 4.2. Indien [gedaagde] de handelsnaam ‘[naam bedrijf[gedaagde]’ zou gaan voeren, zoals hij oorspronkelijk van plan was, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter zonder twijfel sprake van gevaar voor verwarring in de zin van artikel 5 HNW. De enkele toevoeging van de voornaam ‘[gedaagde]’ kan dit gevaar niet helemaal teniet doen, zeker niet nu is gebleken en gedaagde ook zelf aanvoert dat de naam [gedaagde] een begrip is in [woonplaats] en al meer dan tachtig jaar gevoerd wordt als (onderdeel van) de handelsnaam van een slagerij. De (familie)naam [gedaagde] is nu eenmaal door de vader van [gedaagde] aan [belanghebbende] verkocht als handelsnaam voor een slagerij in [woonplaats], waardoor het [gedaagde] op grond van de HNW niet meer is toegestaan om zijn familienaam als handelsnaam voor een andere slagerij in [woonplaats] te voeren. Daarnaast is ook niet gebleken dat de familienaam [gedaagde] in [woonplaats] zoveel voorkomt, dat er alleen daardoor al geen verwarring meer te duchten zou zijn. Vanzelfsprekend is de nu voorgenomen handelsnaam ‘[naam bedrijf slager]’ wel toegestaan, omdat daarbij geen enkele verwarring te vrezen is met ‘[eiseres]’. 4.3. De vraag die nu voorligt is of het door [gedaagde] voorgenomen gebruik van de vermelding ‘Eigenaar: [gedaagde]’ op de pui van de slagerij, in reclame-uitingen of in publicaties, naast het gebruik van de niet verwarrende handelsnaam ‘[naam bedrijf slager]’, moet worden beschouwd als het voeren van een handelsnaam met het onderdeel ‘[gedaagde]’, dat op grond van artikel 5 HNW verboden is. [gedaagde] vindt van niet. Duidelijk is volgens hem dat ‘[naam bedrijf slager]’ de door hem gevoerde handelsnaam is. Deze handelsnaam zal hij in grote kapitalen en zeer dominerend weergeven. Het daarnaast in voorkomende gevallen op veel minder opvallende wijze vermelden dat hij de eigenaar is van de slagerij is toegestaan en zal op geen enkele wijze verwarring bij het publiek opleveren. Bovendien rechtvaardigt niet iedere graad van verwarring een actie op grond van artikel 5 HNW, aldus [gedaagde]. 4.4. De handelsnaam die een onderneming voert, is de naam waaronder deze onderneming in het handelsverkeer optreedt, dat wil zeggen waaronder zij zich bij het publiek ter identificatie aandient. Dit kan blijkens jurisprudentie op verschillende wijzen geschieden, namelijk doordat stukken onder deze naam worden ondertekend of doordat deze naam bijvoorbeeld op gebouwen, voertuigen, schepen, briefpapier of reclames voorkomt. Een dergelijk gebruik moet echter wel in voldoende mate tot het publiek doordringen en duurzaam zijn, wil van het voeren van de naam sprake kunnen zijn (zie: Mr. L. Wichers Hoeth, Kort begrip van het intellectuele eigendomsrecht, negende druk, 2007, p. 389 en bijvoorbeeld Vzr. Rb. Arnhem, 11 januari 2002, IER 2002, 20). 4.5. [gedaagde] heeft ter zitting een foto overgelegd van de voorzijde van zijn te openen bedrijfspand. Daarop is aan de bovenzijde de handelsnaam ‘[gedaagde] keurslager’ in grote letters aangebracht, met vlak daaronder een blauwe balk, waarin in kleinere witte letters staat: ‘verstand van lekker vlees’. Een stuk lager, meer aan de onderzijde van de pui, loopt nog een blauwe balk. In die balk wil hij aan de rechterzijde, ongeveer in dezelfde lettergrootte en met hetzelfde lettertype als de letters ‘verstand van lekker vlees’, de tekst ‘Eigenaar: [gedaagde]’ aanbrengen. Dat [gedaagde] trots is op zijn familienaam en deze graag wil uitdragen acht de voorzieningenrechter begrijpelijk. Echter, de voorzieningenrechter acht in hoge mate aannemelijk dat deze voorgenomen permanente vermelding van ‘Eigenaar: [gedaagde]’ op de voorgevel van de slagerij tot het publiek mede zal doordringen als (onderdeel van de) handelsnaam, omdat bij het publiek daardoor niet alleen de naam ‘[naam bedrijf slager]’ zal blijven hangen maar ook de naam [gedaagde]. Juist vanwege de familiegeschiedenis van de [gedaagde]s, met de opa en de vader van [gedaagde] die beide slagers in hart en nieren waren, zal deze vermelding van zijn naam als eigenaar op de pui van ‘[naam bedrijf slager]’ voorlopig geoordeeld bij het publiek al snel een relatie met de rechtmatig gevoerde oudere handelsnaam ‘[eiseres]’ doen vermoeden. Daarmee blijft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het gevaar bestaan voor verwarring bij het publiek, in die zin dat het publiek op zijn minst een juridische of economische band zal vermoeden tussen de twee genoemde slagerijen. Daardoor valt ook dit gebruik van de naam [gedaagde] onder het verbod van artikel 5 HNW. Overigens is het vermelden van de naam van de eigenaar van de slagerij op de voorgevel of pui ook niet noodzakelijk of gebruikelijk. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding tot toewijzing van het onder 3.1. onder a) gevorderde gebod, zij het dat de voorzieningenrechter dit gebod iets zal beperken en nader specificeren, zodanig dat duidelijk is dat [gedaagde] zich zal dienen te onthouden van het aanbrengen van de vermelding ‘Eigenaar: [gedaagde]’ op de pui of voorgevel van de slagerij aan het adres [adres] te [woonplaats]. 4.6. [eiseres] heeft als productie 6 een voorbeeld overgelegd van de wijze waarop [gedaagde] heeft aangegeven in een advertentie de tekst: ‘Eigenaar: [gedaagde]’ te gaan gebruiken. Op dat voorbeeld is de tekst KEURSLAGER [gedaagde] in hoofdletters van 6 mm weergegeven, met niet ver daaronder ‘Eigenaar: [gedaagde]’ in letters van 2 mm. Met betrekking tot dit voorgenomen gebruik in advertenties geldt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, net als voor het hierboven omschreven gebruik op de voorgevel van de winkel, dat daardoor bij het publiek niet alleen de naam ‘[naam bedrijf slager]’ zal blijven hangen maar ook de naam ‘[gedaagde]’, waardoor in hoge mate aannemelijk is dat ook de naam ‘[gedaagde]’ tot het publiek zal doordringen als handelsnaam en er dus verwarring te duchten is met ‘[eiseres]’. Daarmee is er ook in dit geval sprake van verboden handelsnaamgebruik in de zin van artikel 5 HNW. Dat zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter telkens het geval zijn, als [gedaagde] zijn familienaam op een enigszins in het oog springende of opvallende wijze in reclame-uitingen voor zijn slagerij zal gebruiken. De voorzieningenrechter zal het gebod tot het zich onthouden van het gebruiken van de naam [gedaagde] in reclame-uitingen van ‘[naam bedrijf slager]’, zoals gevorderd onder 3.1 sub b) toewijzen, voor zover daardoor de mogelijkheid bestaat dat de naam [gedaagde] bij het publiek kan doordringen als handelsnaam, hetgeen volgens de voorzieningenrechter bijvoorbeeld maar niet uitsluitend het geval is indien dit zal geschieden op de wijze zoals afgebeeld in productie 6 van [eiseres]. 4.7. De voorzieningenrechter zal de gevorderde en aan de veroordelingen te verbinden dwangsommen per dag opleggen en niet mede per overtreding, zoals gevorderd, en zal deze dwangsommen aan een maximum verbinden. 4.8. Het onder 3.1 sub c) gevorderde gebod zich te onthouden van de vermelding van de naam [gedaagde] in publicaties rond de voorgenomen opening en exploitatie van ‘[naam bedrijf slager]’ voert naar de voorzieningenrechter te ver, voor zover in die publicaties op objectieve wijze (en op normale schrijfwijze) wordt vermeld dat [gedaagde] de eigenaar is van die te openen slagerij. Nog daargelaten dat [gedaagde] het niet altijd in de hand zal hebben of zijn achternaam door de pers wordt vermeld, kan een objectieve vermelding in niet zelf geredigeerde publicaties naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden opgevat als het voeren van een handelsnaam, zodat dit niet op grond van artikel 5 HNW verboden kan worden. 4.9. Omdat moet worden aangenomen dat de handelsnaam een recht vormt dat onder de de werking van artikel 50, eerste lid, van de ‘Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom’ (TRIPs) valt, zal de voorzieningenrechter ingevolge het bepaalde in artikel 1019i Rv. een termijn bepalen van zes maanden voor het instellen van de eis in de hoofdzaak, zoals hierna in het dictum vermeld. 4.10. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de kosten van dit kort geding worden verwezen. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: - dagvaarding 71,80 - vast recht 254,00 - salaris procureur 816,00 Totaal € 1.141,80 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. veroordeelt [gedaagde] om zich, meteen na de betekening van dit vonnis, te onthouden van het aanbrengen van de vermelding ‘Eigenaar: [gedaagde]’ op de pui of voorgevel van de slagerij aan het adres [adres] te [woonplaats], 5.2. veroordeelt [gedaagde] om zich, meteen na de betekening van dit vonnis, te onthouden van het gebruiken van de naam Jongenotter in reclame-uitingen van ‘[naam bedrijf slager]’, voor zover daardoor de mogelijkheid bestaat dat de naam [gedaagde] bij het publiek kan doordringen als handelsnaam, zoals nader is omschreven in overweging 4.6. van dit vonnis, 5.3. veroordeelt [gedaagde] om, ingeval hij (na betekening van dit vonnis) in gebreke mocht blijven aan één van de bovenstaande veroordelingen te voldoen, aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 per dag, echter met een maximum van € 100.000,00, 5.4. bepaalt de termijn waarbinnen de bodemprocedure aanhangig moet worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 1019i Rv. op zes maanden, 5.5. veroordeelt [gedaagde] in de kosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.141,80, 5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.7. wijst af het anders of meer gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Satijn op 8 september 2008.