Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0791

Datum uitspraak2008-09-01
Datum gepubliceerd2008-09-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/9351 IB/PVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser is binnenschipper en eigenaar van twee schepen. Zijn gezin is woonachtig in [plaats in Nederland]. Hij heeft zich in 2001 laten inschrijven in het bevolkingsregister van [plaats in Duitsland].In 2004 heeft hij zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister in [plaats in Nederland]. De schepen zijn ingeschreven in het binnenscheepvaartregister te [plaats in Duitsland], met als thuishaven [plaats in Duitsland]. In zijn aangifte IB/PVV 2001 geeft hij een (Nederlandse) WW-uitkering aan en een negatieve winst uit onderneming. Hij verzoekt om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Verweerder heeft een navorderingsaanslag opgelegd met een tot een positief bedrag gecorrigeerde winst uit onderneming. De aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is geweigerd. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het opleggen van de navorderingsaanslag De rechtbank komt niet toe aan de vraag of eiser recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, omdat het niet kan leiden tot een lagere aanslag.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/9351 IB/PVV Uitspraakdatum: 1 september 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X.], wonende te [Z.], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met [aanslagnummer] opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.046. De oorspronkelijke aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.269. 1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2006 de navorderingsaanslag gehandhaafd. 1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 14 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 15 november 2006, beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5. Verweerder heeft op 13 maart 2008 en op 17 maart 2008 nadere stukken ingediend. Eiser heeft op 16 maart 2008 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. 1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2008 te 's-Gravenhage. 1.7. Tevens is ter zitting behandeld het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 met procedurenummer AWB 06/9349 IB/PVV. 1.8. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [...] 1.9. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift bij deze uitspraak is gevoegd. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiser is geboren in 1957 en hij was in het onderhavige jaar gehuwd. Eiser en zijn vrouw hebben twee kinderen (geboren in 1986 en in 1989). 2.2. Eiser en zijn gezin stonden in 2001 volgens het bevolkingsregister van [Z.] ingeschreven op het [adres] in [Z.]. 2.3. Eiser heeft zich op 8 mei 2001 laten inschrijven in het bevolkingsregister van de stad [plaats in Duitsland] te Duitsland op het adres [a-straat 1]. Op dit adres bevindt zich het kantoor van eisers Duitse adviseur. Op dit adres bevindt zich geen woonruimte die als zodanig aan eiser ter beschikking staat. Op 17 augustus 2001 heeft eiser een verblijfsvergunning voor Duitsland gekregen. 2.4. Eiser heeft zich op 3 juni 2004 laten uitschrijven uit het bevolkingsregister in [Z.] naar het hierboven genoemde adres in Duitsland. 2.5. Eiser exploiteert een binnenscheepvaartonderneming. Hij vaart als kapitein op het motortankschip [schip B.] en hij is tevens de eigenaar van het motortankschip [schip C.]. Het zijn beide enkelwandige tankers met bouwjaar 1972. De schepen worden bevracht door [bedrijf in België]. Het vaargebied van de [schip B.] ligt voor 70% in het ARA-gebied (Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen) en voor 30% kan het schip ingezet worden op de Rijn. Het vaargebied van de [schip C.] ligt voor 50% in het ARA-gebied en voor 50% in het handelsgebied met Duitsland. 2.6. Eiser heeft de schepen in oktober 2001 in Duitsland gekocht voor € 2.623.244 (DM 5.130.619) inclusief makelaarsprovisie en notariskosten. Op de openingsbalans heeft eiser de schepen geactiveerd voor totaal € 2.817.534 (DM 5.510.619). De schepen zijn voor een totaalbedrag van € 2.336.763 (DM 4.570.312) gefinancierd met hypothecaire leningen van de Bank für Schiffahrt in Hannover. 2.7. Eiser heeft de [schip B.] op 8 november 2001 en de [schip C.] op 20 november 2001 ingeschreven in het binnenscheepvaartregister te Würzburg, met als thuishaven [plaats in Duitsland]. Op 1 oktober 2001 heeft eiser zijn binnenscheepvaartonderneming opgericht en deze onderneming is per 12 november 2001 ingeschreven in het handelsregister van de stad Würzburg met als vestigingsadres het onder 2.3 vermelde adres. 2.8. Eiser heeft over het jaar 2001 in Duitsland aangiften gedaan voor de Einkommensteuer, de Gewerbesteuer en de Umsatzsteuer. 2.9. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2001 omstreeks 29 juli 2002 ingediend. In deze aangifte heeft hij onder meer een WW-uitkering van UWV GAK ten bedrage van € 18.682, alsmede inkomsten uit Duitsland voor een bedrag van (negatief) € 30.011 opgenomen. Bij deze aangifte heeft hij de jaarstukken van zijn Duitse onderneming gevoegd. Eiser heeft verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en vrijstelling van de premie volksverzekeringen. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2001 is op 21 maart 2003 opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 21.269, waarbij geen voorkoming van dubbele belasting is verleend en ook geen vrijstelling van de premie volksverzekeringen. 2.10. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2001. Op 14 oktober 2003 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. 2.11. Op 28 april 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2001 afgewezen. Per separate brief heeft hij aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2001 zal opleggen. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2001 als volgt berekend: “Inkomsten UWV/GAK € 18.682 Winst uit onderneming volgens jaarstukken negatief -/- € 30.010 Bij: minder afschrijving (zie brief d.d. 1-02-2005) € 11.975 Bij: niet verklaarde inbreng eigen vermogen € 151.399 ------------ Vastgesteld belastbaar inkomen box 1 € 152.046. " 2.12. Bij brief van 8 maart 2005 heeft eiser aan verweerder onder meer het volgende geschreven: “(...) Toen ik in november 2001 de eenmanszaak (...) heb gestart heb ik mijzelf laten inschrijven in [plaats in Duitsland] de rede dat ik een Duits bedrijf ben gestart heeft te maken met de gunstige financiering voorwaarde en de subsidie die in Duitsland mogelijk zijn. (...) Ik mag in Duitsland twee woonplaatsen voeren, dat wil zeggen dat ik als persoon (…) mijn eerste woonplaats aan boord van mijn schepen heb gekozen deze schepen hebben thuishaven [plaats in Duitsland] mijn tweede woonplaats is voor Duitsland mijn familie woonplaats dus [Z.]. Deze stelling geldt mogelijk niet in Nederland maar ik moet Europees gezien de regelgeving toepassen van het land van vestiging. Ik heb nooit beweerd dat ik in [plaats in Duitsland] op de [a-straat 1] woon, ik woon en verblijf meer dan 50% aan boord van mijn schepen die internationaal varen en ingeschreven staan in het scheepsregister te Wurtzburg met als thuishaven [plaats in Duitsland]. (...) Het toesturen van facturen en faxen naar mijn familie adres dit is een heel normaal beeld in de binnenvaart sommige ondernemers laten de post of faxen naar een bunkersteiger, postbus of naar een waladres sturen waar ze zelf niet wonen daar de TPG nog steeds geen manier heeft om de post en dergelijke aan boord van een varend schip af te leveren. Dat ik in mijn vrije tijd bij mijn familie ben is niks vreemd ook een ondernemer heeft recht op ontspanning daar buiten kijk ik in de week dat ik niet aan boord van mijn schepen ben ook naar het andere schip en bezoek dat of voorzie dat schip van proviand en materiaal en ga regelmatig naar het kantoor in Duitsland. (...)”. 2.13. Bij brief van 10 juni 2005 heeft de Duitse adviseur namens eiser aan het Finanzamt te Lohr am Main verzocht in overleg te treden met de Nederlandse Belastingdienst. 2.14. Bij brief van 21 augustus 2006 heeft het Bundeszentralamt für Steuern te Bonn het volgende aan het Ministerie van Financiën geschreven: "Betreff Verständigungsverfahren nach dem deutsch-niederländischen Doppelbesteuerungsabkommen; Besteuerungsfall [eiser] (...) im vorgenannten Besteuerungsfall leite ich das Verständigungsverfahren nach Artikel 22 unseres Doppelbesteuerungsabkommens (DBA) ein. Der Antrag des Steuerpflichtigen wurde fristgerecht eingereicht. Der Steuerpflichtige, [eiser], meldete zum 17.01.2001 bei der Stadt [plaats in Duitsland] ein Einzelunternehmen der gewerblichen Binnen-bzw. Tankschifffahrt mit Sitz in [plaats in Duitsland], [a-straat 1], an. Hierbei wird das Gewerbe mit den beiden Motorschiffen MS [schip B.] und MS [schip C.], die ausschließlich auf Binnenschifffahrtsstraßen eingesetzt werden, betrieben. Durch das zuständige Finanzamt Lohr am Main wurden entsprechende Steuerfestsetzungen für die Jahre 2001 - 2003 durchgeführt und Bescheide erlassen. Im Rahmen weiterer Ermittlungen durch die Landesfinanzverwaltung wurde festgestellt, dass die Anmeldung bei der Stadt [plaats in Duitsland] offensichtlich nur erfolgte um verschiedene Vergünstigungen des deutschen Einkommensteuerrechts und die Vergünstigungen für Existenzgründer sicherzustellen. Nach unseren Feststellungen, liegt die geschäftliche Oberleitung des Schiffsbetriebs nicht in [plaats in Duitsland], da von hier keine Anweisungen für die Tätigkeit verschiedener Schiffe erging und keines der Schiffe regelmäßig dorthin zurückkehrt. Aufgrund des vorliegenden Sachverhalts wäre die deutsche Steuerverwaltung bereit, auf die Besteuerung zu verzichten und die entsprechenden Einkünfte von der Besteuerung freizustellen. In diesem Zusammenhang weise ich darauf hin, dass im vorliegenden Fall aus verfahrensrechtlichen Gründen eine Änderung des deutschen Steuerbescheids nur im Rahmen einer Verständigungsvereinbarung möglich ist." 2.15. Bij brief van 3 april 2007 heeft de Duitse adviseur van eiser aan de Belastingdienst Rijnmond verzocht om de overlegprocedure te laten rusten hangende een door hem tegen (het voornemen van) de Duitse Steuerverwaltung ingestelde procedure bij het Finanzgericht Nürnberg. 2.16. In een brief van 4 maart 2008 heeft het Bundeszentralamt für Steuern te Bonn het volgende geschreven naar aanleiding van een verzoek van de FIOD-ECD over de woonplaats van eiser en de vestigingsplaats van de onderneming: "1. Der tatsächliche bzw. regelmäßige Aufenthalt des [eiser] befand sich vom 01.10.2001 bis heute nicht in Anwesen [a-straat 1] in [plaats in Duitsland]. Ein anderer Wohnort in Deutschland war nicht vorhanden. (Aufenthalte auf den Schiff blieben außer Betracht) 2. De Geschäftsleitung des Schiffahrtsunternehmens befand sich in den Jahren 2001, 2002 und 2003 auf dem Schiff ,,MS [schip B.]". 3. Die Schiffe MS [schip B.] und MS [schip C.] kehrten in den Jahren 2001, 2002 und 2003 nicht nach [plaats in Duitsland] zurück." 2.17. Ter zitting zijn partijen de volgende uitgangspunten overeengekomen voor de berekening van de hoogte van de afschrijvingskosten: - een afschrijvingspercentage van 7,5%; - een restwaarde van € 80.000 per schip; - de feitelijke aankoopprijs van € 2.623.244. De correctie met betrekking tot de niet verklaarde inbreng komt hierdoor te vervallen. 3. Geschil 3.1. In geschil is of eiser al dan niet recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en vrijstelling van premie volksverzekeringen. Daartoe dient te worden vastgesteld in welk land de woonplaats van eiser is gelegen en of de plaats van leiding van de onderneming in Duitsland is gelegen. 3.2. Eiser neemt kort samengevat de volgende standpunten in. Eiser woont op het schip. De onderneming wordt geleid aan boord van het schip; de plaats van leiding is derhalve gelegen in [plaats in Duitsland] (Duitsland), als thuishaven van het schip. Eiser heeft derhalve recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de winst uit de onderneming, en heeft in Nederland recht op vrijstelling van premie volksverzekeringen. 3.3. Verweerder neemt kort samengevat de volgende standpunten in. De woonplaats van eiser is in Nederland. De onderneming wordt geleid vanuit de woning van eiser in [Z.]; indien ervan wordt uitgegaan dat de onderneming wordt geleid aan boord van het schip ligt de plaats van leiding in Nederland omdat de feitelijke thuishaven van het schip in Nederland is. Eiser heeft dus geen recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor de winst uit onderneming en hij is in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. 3.4. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 4. Beoordeling van het geschil Woonplaats eiser 4.1. Artikel 3, eerste lid, van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen alsmede van verscheidene andere belastingen en tot het regelen van andere aangelegenheden op belastinggebied, gesloten te ’s-Gravenhage op 16 juni 1959, zoals gewijzigd bij de Protocollen van 13 maart 1980 en 21 mei 1991 (hierna: het Verdrag) luidt als volgt: “Voor de toepassing van deze Overeenkomst heeft een natuurlijk persoon een woonplaats in die Staat, waar hij een woning heeft onder omstandigheden, waaruit valt af te leiden, dat hij de woning zal blijven houden en gebruiken.” 4.2. Eiser is gehuwd en hij leeft niet duurzaam gescheiden van zijn echtgenote. Eiser en zijn echtgenote hebben en bewonen met hun twee minderjarige dochters een woning in [Z.]. Eiser heeft verklaard dat hij niet op het adres [a-straat 1] te [plaats in Duitsland] in Duitsland woont en dat hij de tijd dat hij niet op de [schip B.] was, grotendeels heeft doorgebracht bij zijn gezin in [Z.]. Gelet hierop en op de onder 2.16. weergegeven bevindingen van het Bundeszentralmt für Steuern oordeelt de rechtbank dat eiser naar de omstandigheden beoordeeld in 2001 in Nederland woonde in de zin van artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Voorts volgt uit een en ander naar het oordeel van de rechtbank tevens dat eiser voor de toepassing van het Verdrag zijn woonplaats in Nederland had. Dit betekent dat eiser, als binnenlandse belastingplichtige, voor - ook - zijn (gehele) winst uit onderneming wordt betrokken in de heffing van inkomstenbelasting. 4.3. De rechtbank zal eerst onderzoeken of verweerder terecht een navorderingsaanslag heeft opgelegd. 4.4. Gelet op hetgeen onder 2.17 is vermeld zijn partijen het eens geworden over de uitgangspunten voor de berekening van de hoogte van de afschrijvingskosten. De werkelijke aankoopprijs van de [schip B.] en de [schip C.] bedraagt totaal € 2.623.244. Rekening houdend met een afschrijvingspercentage van 7,5% en een totale restwaarde van € 160.000 (€ 80.000 per schip), bedragen de afschrijvingskosten voor de drie maanden in 2001 € 46.186. Verweerder heeft in zijn uitspraak op bezwaar een bedrag van € 44.375 aan afschrijvingskosten in aanmerking genomen. Eiser heeft de afschrijvingskosten in zijn aangifte berekend op € 56.350 (DM 110.560). 4.5. Gelet op hetgeen hierboven onder 2.17 is vermeld, dient de correctie met betrekking tot de niet verklaarde inbreng te vervallen. Tussen partijen is komen vast te staan dat eiser de schepen voor een te hoog bedrag te boek heeft gesteld en zij zijn het erover eens dat verbetering van de geactiveerde waarde dient plaats te vinden. 4.6 De rechtbank stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser voor het jaar 2001 als volgt vast: Inkomsten UWV/GAK € 18.682 Winst uit onderneming volgens jaarstukken -/- € 30.011 Bij: minder afschrijving ten opzichte van aangifte € 10.164 ------------ Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € -1.165 4.7 De aanslag IB/PVV voor het jaar 2001 is reeds definitief opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 21.269. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2001 en deze dient te worden vernietigd. 4.8. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Nu de navorderingsaanslag wordt vernietigd, behoeven de vragen of eiser (in verband met de plaats van leiding van zijn onderneming) recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en of eiser in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de volksverzekeringen, geen behandeling. 5. Proceskosten 5.1. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor vergoeding komen in aanmerking de kosten van beroepsmatig verleende rechtskundige bijstand, met toepassing van de forfaitaire regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht te stellen op 2 (proceshandelingen) x 1 (gewicht van de zaak) x € 322 = € 644. 5.2. Aan eiser is voor deze zaak wegens samenhang met de zaak AWB 06/9349 IB/PVV geen griffiegeld in rekening gebracht. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - vernietigt de navorderingsaanslag; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet voldoen. Deze uitspraak is gedaan op 1 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J. den Boer, mr. K.M. Braun en mr. P.M.F. van Loon in tegenwoordigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier. De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.