Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0848

Datum uitspraak2008-08-27
Datum gepubliceerd2008-09-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersH 101/2008
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vraag is of de OvJ niet-ontvankelijk moet worden verklaar in de tweede vervolging wegens overtreding van het verbod om een tweede dagvaarding uit te brengen alvorens op de eerste onherroepelijk is beslist. Uit eerdere uitspraak van de Hoge Raad blijkt dat in een geval als het onderhavige "het belang van de gedetineerde verdachte bij een voortvarende berechting van zijn zaak meebrengt dat de OvJ zo spoedig mogelijk de zaak opnieuw ter terechtzitting aanhangig maakt door een nieuwe dagvaarding......(enz)."Antilliaanse wet bevat een leemte die Nederlands equivalent niet kent. Tegen nietigverklaring van eerste dagvaardig is nog niet onherroepelijk beslist, daarom wordt thans in de opnieuw aangevangen strafvervolging een herstelbare niet-ontvankelijkheid uitgesproken. Verdachte wordt hier niet ter zake van hetzelfde feit weer in rechte betrokken, daarom nu verdachte niet buiten vervolging wordt gesteld wordt de voorlopige hechtenis niet o.g.v. art. 283 Sv opgeheven.


Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA B E S C H I K K I N G gegeven op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] geboren op [datum] 1979 te Curaçao, thans alhier gedetineerd. 1. Het verloop van de procedure 1.1. De verdachte is gedagvaard tegen de terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao, op 27 augustus 2008. Tegen die dagvaarding heeft de verdachte een bezwaarschrift is ingediend. 1.2. Het Hof heeft naar de gegrondheid van het bezwaarschrift een onderzoek ingesteld. Daartoe zijn in raadkamer van het Hof op 26 augustus 2008 de verdachte, zijn raadsman mr. E.F. Sulvaran en de Procureur-Generaal mr. W. Tielkemeijer gehoord. 2. Beoordeling 2.1. De dagvaarding is op maandag 11 augustus 2008 aan verdachte in persoon betekend. Het bezwaarschrift is ingediend op maandag 18 augustus 2008, zijnde - met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) -binnen de termijn van artikel 293 Sv. De verdachte is in zijn bezwaar ontvankelijk. 2.2. Bij voormelde dagvaarding is aan verdachte telastgelegd dat hij zich op 9 augustus 2007 schuldig zou hebben gemaakt aan, kort gezegd, het medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van drie personen, mishandeling met gebruikmaking van een wapen en medeplegen van verboden vuurwapenbezit. Ter zake van dezelfde feiten was verdachte aanvankelijk gedagvaard voor de terechtzitting van het Gerecht op 8 augustus 2008. Deze dagvaarding was hem op 31 juli 2008 om 16.55 uur uitgereikt. Het Gerecht heeft bij vonnis van 8 augustus 2008 deze dagvaarding nietig verklaard, omdat op grond van artikel 284 lid Sv de dagvaarding ten tijde van de betekening nog niet kon plaatsvinden (verdachte bevond zich op dat moment nog niet in voorlopige hechtenis krachtens een verlengd bevel tot gevangenhouding, nu de eerste termijn van de gevangenhouding eerst op 31 augustus 2008 om 18.00 uur verliep, en het gerechtelijk vooronderzoek was nog niet gesloten). Het Gerecht heeft daarbij bepaald dat ingevolge artikel 105 lid 5 Sv de voorlopige hechtenis niet werd opgeheven. Verdachte heeft op 22 augustus 2008 hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. 2.3. De raadsman heeft betoogd dat, nu tegen de einduitspraak van 8 augustus 2008 waarbij de eerste dagvaarding nietig is verklaard een rechtsmiddel is ingesteld en daarmee nog niet onherroepelijk op de grondslag van deze dagvaarding is beslist, het openbaar ministerie thans niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts heeft hij betoogd dat ten aanzien van verdachte onvoldoende aanwijzing van schuld aanwezig is, zodat verdachte buiten vervolging moet worden gesteld. 2.4. Het Hof is van oordeel dat op grond van de voorhanden bewijsmiddelen niet kan worden gezegd dat het geval zich voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een later oordelende strafrechter het telastgelegde feit geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten. Het bezwaarschrift is in zoverre ongegrond. 2.5. De vraag is vervolgens of de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de tweede vervolging wegens overtreding van het verbod om een tweede dagvaarding uit te brengen alvorens op de eerste onherroepelijk is beslist. 2.6. De Hoge Raad heeft met betrekking tot deze vraag, wat het Nederlandse stelsel van strafvordering betreft, het volgende geoordeeld (HR 25 november 1997, NJ 1998, 274): “4.5. Voorop gesteld moet worden dat ingevolge het systeem van de in het Wetboek van Strafvordering vervatte regeling betreffende de procesgang in beginsel geldt de - in dat systeem besloten liggende - regel dat, vóórdat op de grondslag van een inleidende dagvaarding onherroepelijk is beslist, de officier van justitie zich behoort te onthouden van het doen uitgaan van een tweede dagvaarding ter zake van hetzelfde feit. (…) 4.6. In een geval als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt en de rechter die de nietigverklaring van de dagvaarding uitspreekt tevens een bevel als bedoeld in art. 72, zesde lid, Sv geeft, brengt het belang van de - gedetineerde - verdachte bij een voortvarende berechting van zijn zaak mee dat de officier van justitie zo spoedig mogelijk de zaak opnieuw ter terechtzitting aanhangig maakt door het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding. (…) De hiervoor onder 4.5 weergegeven regel behoort in een dergelijk geval dan ook in zoverre uitzondering te lijden dat het de officier van justitie vrijstaat een nieuwe dagvaarding aan de verdachte te doen betekenen voordat de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel tegen de einduitspraak waarbij de (eerdere) dagvaarding nietig is verklaard is verlopen, mits de terechtzitting waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt valt na afloop van die termijn teneinde te voorkomen dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt terwijl nog niet onherroepelijk op de eerste dagvaarding is beslist. Wanneer na het uitbrengen van de tweede dagvaarding alsnog een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de einduitspraak waarbij de eerste dagvaarding nietig is verklaard, zal de tweede dagvaarding moeten worden ingetrokken, terwijl, bij gebreke daarvan, de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de opnieuw aangevangen strafvervolging dient te volgen.” 2.7. Duidelijk is dat de wettelijke regeling ten aanzien van het voortduren van de voorlopige hechtenis na een einduitspraak inhoudende nietigverklaring van de dagvaarding in artikel 105 lid 4 en 5 Sv een leemte bevat die het Nederlandse equivalent in artikel 72 lid 6 Sv niet kent. Ingevolge artikel 105 lid 4 en 5 Sv kan de rechter bepalen dat de voorlopige hechtenis gedurende een termijn van ten hoogte drie weken van kracht blijft; indien de officier van justitie een nieuwe dagvaarding uitbrengt en de behandeling ter terechtzitting niet binnen deze termijn is aangevangen, dan wordt verdachte na het verstrijken van die termijn terstond in vrijheid gesteld; vindt de behandeling ter terechtzitting wel binnen deze termijn een aanvang, dan duurt de voorlopige hechtenis overeenkomstig artikel 98 lid 2 Sv voort. Het Nederlandse artikel 72 lid 6 Sv houdt in dat de rechter kan bepalen dat het bevel tot voorlopige hechtenis van kracht blijft voor een termijn van ten hoogste 30 dagen ingaande op de dag van de einduitspraak; indien beroep wordt ingesteld tegen de einduitspraak blijft het bevel van kracht totdat 30 dagen zijn verstreken sedert de dag waarop onherroepelijk op het beroep is beslist. Anders dan de Nederlandse-Antilliaanse regeling voorziet deze bepaling dus ook in de situatie dat tegen de einduitspraak inhoudende de nietigverklaring van de dagvaarding een rechtsmiddel wordt aangewend. Het bestaan van een leemte in de wetgeving op dit punt kan echter geen reden vormen om voormelde uitspraak van de Hoge Raad - waarin het uitgangspunt nadrukkelijk is gehandhaafd dat, zolang er op een uitgebrachte dagvaarding nog niet onherroepelijk is beslist, geen vervolging kan plaatsvinden op basis van een nieuwe dagvaarding ter zake van hetzelfde feit - hier niet onverkort te volgen. Dat de dagvaardingen inhoudelijk (wat de telastlegging betreft) gelijkluidend zijn en er dus geen onduidelijkheid kan bestaan over de vraag voor welke feiten de verdachte wordt vervolgd, levert geen grond voor afwijking van dat uitgangspunt op. Het Hof onderkent dat dit tot het - door de wetgever kennelijk niet voorziene - gevolg kan leiden dat, indien tegen de nietigverklaring hoger beroep wordt ingesteld, de behandeling op basis van een nieuwe dagvaarding niet tijdig kan aanvangen en de voorlopige hechtenis daardoor ten einde komt. Dat gevolg kan bij toepassing van de bestaande wettelijke regeling echter niet worden voorkomen. 2.8. Het voorgaande betekent dat, nu tegen de einduitspraak van 8 augustus 2008 waarbij de eerste dagvaarding nietig is verklaard een rechtsmiddel is ingesteld en daarmee nog niet onherroepelijk op de grondslag van deze dagvaarding is beslist, het openbaar ministerie thans niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de opnieuw aangevangen strafvervolging. Nu sprake is van een herstelbare niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, dient verdachte niet buiten vervolging te worden gesteld, maar zal worden volstaan met het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid (vgl. HR 10 december 1985, NJ 1986, 439). Voor alle duidelijkheid merkt het Hof op dat het in artikel 298 juncto artikel 282 Sv geregelde gevolg, dat verdachte ter zake van hetzelfde feit niet weer in rechte kan worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden, hier dus niet intreedt. 2.9. Nu verdachte niet buiten vervolging wordt gesteld, wordt de voorlopige hechtenis niet op grond van artikel 283 Sv van rechtswege opgeheven. De uit te spreken niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging op basis van de tweede dagvaarding heeft ook geen gevolgen voor de voorlopige hechtenis, nu het vonnis van het Gerecht van 8 augustus 2008 naar aanleiding van de eerste dagvaarding daarvoor de basis vormt. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte kan daarom in dit kader niet worden gehonoreerd. 2.10. Het Hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 293, 294 en 295 van het Wetboek van Strafvordering. BESLISSING: Het Hof: Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging op basis van de op 11 augustus 2008 aan verdachte betekende dagvaarding. Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. Aldus gegeven te Curaçao op 27 augustus 2008 door mrs. H.L. Wattel, J. de Boer en F.J.P. Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, in tegenwoordigheid van de griffier. Mr. De Boer is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.