Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0961

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801524/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) het in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde adres van [appellant]) per 22 mei 2006 gewijzigd in "onbekend vertrek".


Uitspraak

200801524/1. Datum uitspraak: 17 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Rotterdam, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2390 van de rechtbank Rotterdam van 21 januari 2008 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) het in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde adres van [appellant]) per 22 mei 2006 gewijzigd in "onbekend vertrek". Bij besluit van 21 mei 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 januari 2008, verzonden op 23 januari 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2008, waar [appellant], in persoon, is verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) wordt in deze wet onder woonadres verstaan: a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten; b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten. Ingevolge dit artikel wordt in deze wet onder briefadres verstaan: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken. Ingevolge dit artikel wordt in deze wet onder adres verstaan: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres. Ingevolge artikel 47, tweede lid, draagt, indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Ingevolge artikel 66, eerste lid, is de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij zijn adres nooit heeft gewijzigd, zodat het college niet op grond van artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA de in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde gegevens betreffende zijn adres mocht veranderen. Hij voert daartoe aan dat bij de beoordeling of sprake was van een adreswijziging rekening moest worden gehouden met de overmachtsituatie waarin hij verkeerde. Zo heeft [appellant] de woning op het adres [locatie] (hierna: het adres) eerst in verband met herstelwerkzaamheden na een brand moeten verlaten en vervolgens heeft zijn huurbaas hem de toegang tot de woning belet. Hij stelt altijd de intentie te hebben gehad om naar de woning terug te keren, gelet op de civiele procedures die hij tegen zijn huurbaas heeft aangespannen, welke er uiteindelijk toe hebben geleid dat hij weer toegang tot de woning heeft gekregen. 2.2.1. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juni 2004 in zaak nr. 200305481/1) is de doelstelling van de Wet GBA dat gegevens in de gemeentelijke basisadministratie zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Derhalve dient daarin het feitelijke woonadres van de betrokkene te worden geregistreerd, ongeacht de reden waarom de betrokkene op dat adres woont. Vaststaat dat [appellant] van januari 2004 tot en met september 2007 niet meer woonde of verbleef op het adres. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college, bij ontstentenis van een door [appellant] gedane aangifte van adreswijziging en bij gebrek aan gegevens over zijn feitelijke woonadres, het in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde woonadres van [appellant] op grond van artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA mocht wijzigen in "onbekend vertrek". Immers, ten tijde van het, in bezwaar gehandhaafde, besluit van 30 november 2006 woonde [appellant] reeds gedurende twee jaar en tien maanden niet meer op het adres en uit het enkele feit dat [appellant] tegen zijn huurbaas civiele procedures had aangespannen, volgt niet dat een reëel zicht op terugkeer op korte termijn bestond. 2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat ten aanzien van hem zodanig zwaarwegende omstandigheden gelden dat het college niet op grond van artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA zijn in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerde adres mocht veranderen in "onbekend vertrek". Hij doelt daarbij op het feit dat hij door toedoen van zijn huurbaas de woning op het adres niet opnieuw heeft kunnen betrekken, alsmede op het feit dat mogelijk van hem een huisvestingsvergunning zal worden verlangd nu hij zich opnieuw op het adres heeft moeten laten inschrijven. [appellant] betoogt in dit verband tevens dat hij mocht vertrouwen op het advies van de inspecteur Toezicht Gebouwen van de gemeente Rotterdam om op het adres ingeschreven te blijven staan, mede gezien zijn psychische gesteldheid, zoals de rechtbank ook heeft overwogen in een zaak betreffende de intrekking van zijn bijstandsuitkering (uitspraak van 28 januari 2008 in zaak nr. 07/1867). 2.3.1. Dit betoog faalt eveneens. Artikel 47, tweede lid, van de Wet GBA biedt het college geen ruimte voor een belangenafweging zoals door [appellant] voorgestaan. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college niet kon afwijken van deze dwingende wetsbepaling. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van deze wetsbepaling is de Afdeling van oordeel dat het advies van de inspecteur Toezicht Gebouwen, zoals dat zou zijn gegeven aan [appellant], niet tot een andere conclusie kan leiden. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008 312-582.