Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1002

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708524/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 oktober 2007, kenmerk 2007/0549389, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Havengebied 2002".


Uitspraak

200708524/1. Datum uitspraak: 17 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de vereniging Woonarken Vereniging Enschede en anderen, gevestigd dan wel wonend te Enschede, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 oktober 2007, kenmerk 2007/0549389, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Enschede (hierna: de raad) bij besluit van 10 mei 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Havengebied 2002". Tegen dit besluit hebben de vereniging Woonarken Vereniging Enschede en anderen (hierna: WAVE e.a.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2007, beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2008, waar WAVE e.a., vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede, en het college, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede, en mr. H.J. Wessels, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. WAVE e.a betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bestemming voor de woonarken gelegen aan de Binnenhaven en de ir. E.L.C. Schiff Sr. straat in het havengebied van Enschede. Hiertoe voeren zij aan dat het plan in strijd is met artikel 88 van de Huisvestingswet, omdat als gevolg van het plan het innemen van een ligplaats met een woonark binnen de gehele gemeente Enschede niet is toegestaan. Daarnaast heeft het college ten onrechte niet onderzocht of de beoogde nieuwe ligplaatsenlocatie nabij de fietsbrug over het Twentekanaal wel geschikt is, gezien het feit dat ter plaatse milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn. Voorts heeft het gemeentebestuur gedurende ongeveer 60 jaar meegewerkt aan de instandhouding van de huidige ligplaatsenlocatie en derhalve verzet het vertrouwensbeginsel zich ertegen dat de woonarken niet positief in het plan worden bestemd. Verder voeren WAVE e.a. aan dat sprake is van een bestaande legale situatie en in beginsel het legale gebruik als zodanig bestemd dient te worden. WAVE e.a. betogen dat in het plan ten onrechte geen onderscheid wordt gemaakt tussen woonarken met een woonbestemming en woonarken die als bedrijfswoning in gebruik zijn. In het plan is nadrukkelijk gekozen voor behoud van bedrijfswoningen in het plangebied en derhalve is het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Tenslotte voeren zij aan dat de gemeente ten onrechte uitgaat van de mogelijkheid om tot onteigening van de woonarken van de woonarken over te gaan. 2.3. Bij uitspraak van 31 januari 2007 in zaak nr. 200600973/1 heeft de Afdeling overwogen dat: "(…) verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het als zodanig bestemmen van de woonarken op de bestaande ligplaatsen in het Twentekanaal uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet strookt met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", gelet op het feit dat de woonarken binnen het aangrenzende plandeel met de bestemming "Kanaal" zijn gelegen binnen de invloedsfeer van zware bedrijfscategorieën die het plan toelaat. Hieruit volgt dat verweerder (het gebruik van) de woonarken in beginsel onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen. De eis van uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode vergt van verweerder dat hij aannemelijk maakt dat de bestemming "Kanaal" kan worden verwezenlijkt en op welke wijze de verwezenlijking zal plaatsvinden. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het gemeentebestuur een vervangende locatie voor ligplaatsen aanbiedt of de woonarken zal aankopen. Ter zitting is de Afdeling niet duidelijk geworden of de vervangende ligplaatsenlocatie aan de zuidoever van het Twentekanaal, die het gemeentebestuur voor ogen staat, kan worden verwezenlijkt, zulks in verband met de ligging van deze locatie binnen een bestaande geluidscontour van vliegveld Twente. Verder hebben appellanten ter zitting bevestigd dat zij niet bereid zijn tot vrijwillige verkoop van hun woonarken. Bovendien is de Onteigeningswet niet van toepassing op de woonarken. Bij deze stand van zaken had verweerder dienen te onderzoeken en aannemelijk dienen te maken dat de bestemming "Kanaal" ook op een andere wijze kan worden verwezenlijkt en dat het gebruik van het kanaal als ligplaats voor woonarken kan en zal worden beëindigd. (…) Onder deze omstandigheden is er thans onvoldoende grond om aan te nemen dat de bestemming "Kanaal" binnen de planperiode kan worden verwezenlijkt." 2.3.1. Gelet op de hierboven geciteerde passage, is in geschil de vraag of het college het bestreden besluit met inachtneming van deze uitspraak heeft genomen. Daarbij is met name de motivering inzake de uitvoerbaarheid van de bestemming "Kanaal" aan de orde. 2.4. Het college heeft opnieuw goedkeuring aan het plan verleend. Het college stelt zich op het standpunt dat het gemeentebestuur voldoende privaatrechtelijke en publiekrechtelijke mogelijkheden heeft om de ligplaatsen van de aanwezige woonarken in het havengebied op te heffen en dat het gemeentebestuur inmiddels heeft besloten om van deze mogelijkheden gebruik te maken. Onder meer wordt gewezen op de mogelijkheid van aankoop door de gemeente van de woonarken - hetgeen inmiddels wat betreft vier woonarken is geschied - of het opzeggen van de bruikleenovereenkomsten inzake de ligplaatsen tussen de bewoners en de gemeente. Voorts kan het gemeentebestuur de verleende ligplaatsvergunning ingevolge de Havenverordening intrekken. 2.5. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de vervangende ligplaatsenlocatie aan de zuidoever van het Twentekanaal niet kan worden verwezenlijkt in verband met de ligging van de locatie binnen een bestaande geluidscontour van het vliegveld Twente en dat ook elders in de gemeente Enschede geen geschikte locatie aanwezig is voor ligplaatsen ten behoeve van woonarken. De huidige ligplaatsen in de haven temidden van industrie zijn ongeschikt gelet op de milieu- en veiligheidsaspecten die daarop van invloed zijn. De door WAVE e.a. genoemde alternatieve locaties langs het Twentekanaal zijn ongeschikt gebleken omdat deze alle stuiten op milieuhygiënische of ruimtelijke bezwaren. Voorts is niet in geschil dat, behoudens het Twentekanaal, geen ander openbaar vaarwater in Enschede geschikt is voor het realiseren van ligplaatsen voor woonarken. 2.5.1. Het beroep van WAVE e.a. op artikel 88 van de Huisvestingswet slaagt niet. Dit artikel luidt als volgt: "De gemeenteraad stelt geen regels die leiden tot een algeheel verbod van het in gebruik nemen of geven van een woonschip op een ligplaats." Artikel 88 van de Huisvestingswet is opgenomen ter vervanging van het voorheen toepasselijke artikel 31 van de Wet op de Woonwagens en Woonschepen 1918 (hierna: WWW). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 88 van de Huisvestingswet blijkt dat met dit artikel de strekking van artikel 31 van de WWW wordt voortgezet en derhalve de jurisprudentie in dat kader van belang blijft (Kamerstukken II 1996/97, 25 333, nr. 3, p. 6). Met betrekking tot de strekking van artikel 31 van de WWW heeft de Afdeling eerder overwogen (uitspraak van 25 april 1985 in zaak nr. R03.84.2244; AB 1986, 360) dat: "In verband met het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de wetgever, uitgaande van een in beginsel bestaand recht om met een woonschip binnen een gemeente te verblijven, een algeheel verbod van zodanig verblijf heeft willen tegengaan, doch de gemeenteraden de bevoegdheid heeft willen laten, voorschriften te geven met betrekking tot het innemen van ligplaats voor zodanig verblijf." In deze uitspraak heeft de Afdeling tevens overwogen dat in beginsel zich de mogelijkheid kan voordoen dat binnen een gemeente geen geschikte ligplaatsen voor woonschepen aanwezig zijn. Voorts heeft de Afdeling (uitspraak van 5 september 1989 in zaak R03.87.1945; AB 1990, 491) nog het navolgende overwogen: "Ook uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 31 van de Wet op Woonwagens en Woonschepen 1918 komt, gelijk de Afdeling in Haar uitspraak van 14 augustus 1980 inzake no. A-3.3012 (1979) heeft overwogen, niet naar voren dat de in het tweede lid van dit artikel bedoelde bepalingen erin zouden behoren te voorzien dat voor een ieder die in de betrokken gemeente met een woonschip wenst te verblijven ook steeds een ligplaats beschikbaar is." 2.5.2. Het feit dat binnen de gemeente Enschede geen vervangende ligplaatsenlocatie voor de woonarken beschikbaar is, brengt met zich dat artikel 88 van de Huisvestingswet toepassing mist. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 7 november 2001 in zaak nr. 200100971/1 (Gst. 2002, 7160) is met artikel 88 van de Huisvestingswet niet beoogd om iedere gemeente in Nederland de verplichting op te leggen nieuwe ligplaatsen te creëren, teneinde aan tenminste één woonschip plaats te kunnen bieden op haar grondgebied. Artikel 88, voornoemd, mist derhalve toepassing indien een gemeente niet beschikt over water dat geschikt is voor ligplaatsen van woonarken. 2.6. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voorts voldoende onderzocht dat verwijdering van de woonarken in het havengebied ook op andere wijze kan geschieden en het gemeentebestuur voornemens is om daadwerkelijk tot verwijdering van de woonarken over te gaan binnen de planperiode. WAVE e.a. hebben niet gesteld dat de overige in het bestreden besluit genoemde mogelijkheden tot verwijdering van de woonarken, waaronder het uitkopen van de woonarkeigenaren en het opzeggen van de bruikleenovereenkomsten door de gemeente, niet kunnen leiden tot verwezenlijking van de bestemming "Kanaal". Voor zover het college zich daarbij op het standpunt stelt dat onteigening tot de mogelijkheden behoort, merkt de Afdeling nogmaals op dat de Onteigeningswet niet van toepassing is op woonarken. Eventuele onteigening van de grond onder de woonarken welke in eigendom is bij de gemeente, brengt geen verandering teweeg in de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de woonarken en in zoverre kan het met onteigening beoogde doel derhalve niet langs deze weg worden bereikt. Desalniettemin volgt uit het voorgaande dat de eis van uitvoerbaarheid van de bestemming "Kanaal" binnen de planperiode voldoende aannemelijk is gemaakt. Het college heeft het bestreden besluit in zoverre genomen met inachtneming van eerdergenoemde uitspraak van 31 januari 2007. 2.7. Met betrekking tot het betoog van WAVE e.a. dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat WAVE e.a. niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in een bestemming voor de woonarken zou voorzien dan wel door of namens de raad de verwachting is gewekt dat tot in lengte van dagen zou worden voorzien in een ligplaats voor de betrokken woonarken. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. 2.8. Ten aanzien van de beroepsgronden van WAVE e.a. met betrekking tot de vergelijking tussen de woonarken met een woonbestemming en woonarken die als bedrijfswoning in gebruik zijn en het brengen van de woonarken onder het overgangsrecht, overweegt de Afdeling dat deze beroepsgronden in eerdergenoemde uitspraak van 31 januari 2007 reeds zijn behandeld. In die uitspraak is in die gronden geen aanleiding gevonden om het bestreden besluit te vernietigen. Niet is gebleken dat sprake is van zodanige gewijzigde feiten of omstandigheden dat daarover thans anders geoordeeld dient te worden. 2.9. De conclusie is dat hetgeen WAVE e.a. hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broekman voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008 12-571.