Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1048

Datum uitspraak2008-09-05
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/29696
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontbreken zicht op uitzetting
Eiser is op 16 oktober 2008 in bewaring gesteld. De aanvraag om een laissez-passer (lp) ten behoeve van eiser is al gedurende meer dan 17 maanden (sinds 23 maart 2007) in behandeling bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser is in persoon gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten op 4 mei 2007, dat is bijna 16 maanden geleden. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven in welke mate de Marokkaanse autoriteiten nog lp’s afgeven nadat zij de aanvraag gedurende zo’n lange periode in onderzoek hebben gehad. Daarbij komt dat ook de door verweerder in april 2008 gevonden stukken (een verlopen paspoort en id-kaart) die op 23 mei 2008 zijn overgelegd aan de Marokkaanse autoriteiten, tot geen enkel resultaat hebben geleid. Verweerder heeft ter zitting verklaard niet concreet te kunnen aangeven wanneer het beoogde resultaat (wel) valt te verwachten. Bovendien heeft eiser meerdere malen, voor het laatst in juli van dit jaar, gebeld met het Marokkaanse consulaat met het verzoek een lp af te geven. Ook heeft eiser zijn familie verzocht op zoek te gaan naar stukken. Niet kan derhalve gezegd worden dat eiser niet meewerkt. Tot slot is van belang dat eiser eerder geslaagd is uitgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor des te onbegrijpelijker waarom geen lp wordt afgegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat thans geen sprake meer is van een reëel zicht op uitzetting.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 08/29696 V-nr.: 130.513.1600 inzake: [eiser], geboren op [1976], van (gestelde) Marokkaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn, eiser, gemachtigde: mr. G. M. van der Ent, advocaat te Rotterdam, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. I.M. Bijvank, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Op 16 november 2007 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Laatstelijk bij uitspraak van 16 juli 2008 van deze rechtbank en zittingsplaats is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 18 augustus 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 2 september 2008. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. II. OVERWEGINGEN De rechtbank stelt allereerst vast dat over de rechtmatigheid van de oplegging en het voortduren van de maatregel van bewaring al vier keer eerder is beslist, de laatste keer bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 juli 2008. Om die reden gaat het in deze uitspraak alleen nog om de vraag of de bewaring van eiser vanaf 16 juli 2008 rechtmatig heeft voortgeduurd Eiser heeft onder andere als beroepsgrond naar voren gebracht dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag om een laissez-passer (lp) al gedurende meer dan 17 maanden (sinds 23 maart 2007) in behandeling is bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser is in persoon gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten op 4 mei 2007, derhalve bijna 16 maanden geleden. Verweerder heeft ter zitting niet kunnen aangeven in welke mate de Marokkaanse autoriteiten nog lp’s afgeven nadat zij de aanvraag gedurende zo’n lange periode in onderzoek hebben gehad. Daarbij komt dat ook de door verweerder in april 2008 gevonden stukken die, zoals blijkt uit de uitspraak van deze rechtbank van 3 juni 2008, op 23 mei 2008 zijn overgelegd aan de Marokkaanse autoriteiten, tot geen enkel resultaat hebben geleid. Verweerder heeft ter zitting verklaard niet concreet te kunnen aangeven wanneer het beoogde resultaat (wel) valt te verwachten. Bovendien heeft eiser, zoals hij zelf stelt en niet worden betwist door verweerder, meerdere malen, voor het laatst in juli van dit jaar, gebeld met het Marokkaanse consulaat met het verzoek een lp af te geven. Voorts heeft, blijkens de voortgangsrapportage, eiser zijn familie verzocht op zoek te gaan naar stukken. Niet kan derhalve gezegd worden dat eiser niet meewerkt. Tot slot acht de rechtbank van belang dat eiser, naar zeggen van verweerder, eerder geslaagd is uitgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor des te onbegrijpelijker waarom geen lp wordt afgegeven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat thans geen sprake meer is van een reëel zicht op uitzetting. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet langer gerechtvaardigd is te achten. Het beroep wordt gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring wordt bevolen, ingaande op 5 september 2008. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1). III. BESLISSING De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - beveelt dat de bewaring ingaande 5 september 2008 wordt opgeheven; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 5 september 2008 door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen - van der Hoek, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. Afschrift verzonden op: Conc.: EW Coll: SSS D: C Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open