Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1162

Datum uitspraak2008-07-03
Datum gepubliceerd2008-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 08/368
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Wet goederenvervoer over de weg Vergunning binnenlands beroepsvervoer


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken AWB 08/368 3 juli 2008 14010 Wet goederenvervoer over de weg Vergunning binnenlands beroepsvervoer Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: A Transport B.V., te B, verzoekster, gemachtigde: C, werkzaam bij D V.O.F. te E, tegen de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, verweerster, gemachtigde: R.A. Scherpenisse, werkzaam bij verweerster. 1. De procedure Bij twee besluiten van 23 april 2008 heeft verweerster verzoeksters aanvragen voor een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer alsmede een vergunning voor grensoverschrijdend beroepsvervoer als bedoeld in de Wet goederenvervoer over de weg afgewezen. Tegen beide besluiten heeft verzoekster bij brief van 21 mei 2008 bezwaar gemaakt en bij brief van gelijke datum heeft zij de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerster heeft bij brief van 9 juni 2008 op de zaak betrekking hebben stukken overgelegd en schriftelijk op het verzoek gereageerd. Het verzoek is ter zitting behandeld op 26 juni 2008. Verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde, alsmede F, directeur van verzoekster. Verweerster is bij gemachtigde verschenen. 2. De grondslag van het geschil 2.1 De Wet goederenvervoer over de weg luidt, voorzover hier van belang, als volgt: “Artikel 5 1. Het is verboden binnenlands beroepsvervoer te verrichten zonder een daartoe strekkende vergunning. (…) 3. Het is verboden grensoverschrijdend beroepsvervoer te verrichten zonder een communautaire vergunning. (…) (…) Artikel 8 1. Een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer wordt verleend indien wordt voldaan aan de eisen van: (…) c. vakbekwaamheid, door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het beroepsvervoer of indien deze leiding bij meer personen berust, door ten minste een van hen. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde eisen. Artikel 9 1. Een communautaire vergunning wordt slechts verleend en is na verlening slechts geldig, indien de aanvrager van die vergunning in het bezit is van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer als bedoeld in artikel 5, eerste lid. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een communautaire vergunning slechts verleend, indien binnen de onderneming wordt voldaan aan een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen aanvullende eis van vakbekwaamheid voor grensoverschrijdend beroepsvervoer.” Het Besluit goederenvervoer over de weg bepaalt onder meer het volgende: “Artikel 21 1. Aan de eis van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de wet, wordt voldaan door degene die: a. een door Onze Minister erkend getuigschrift overlegt van met goed gevolg afgelegde examens waarbij ten minste de kennis is vastgesteld van de onderwerpen en het opleidingsniveau van bijlage I van richtlijn nr. 96/26/EG en die overeenkomstig die bijlage zijn georganiseerd, of b. een verklaring van vakbekwaamheid overlegt die op grond van artikel 3, vierde lid, van richtlijn nr. 96/26/EG, door een andere Lidstaat, dan wel door een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is afgegeven. 2. Bij ministeriële regeling kan bepaald worden van welke onderwerpen, genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 96/26/EG, vrijstelling verleend kan worden aan houders van in die regeling genoemde diploma's. (…) Artikel 22 Onverminderd het bepaalde in artikel 21, eerste lid, dient ter voldoening aan de eis van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet, een bij ministeriële regeling erkend vakdiploma voor grensoverschrijdend beroepsvervoer overgelegd te worden. Het bepaalde in artikel 21, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.” Het beleid van verweerster ten aanzien van de vakbekwaamheid, zoals gepubliceerd in de Staatscourant van 15 mei 1996, zoals laatstelijk gewijzigd bij bekendmaking van 10 juli 2006 (Stcrt. 2006, nr. 131) luidt, voorzover van belang, als volgt: “De vakbekwaamheid moet worden ingebracht door degene, die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de werkzaamheden van een in Nederland gevestigde onderneming. Dit hoeft niet per definitie de ondernemer zelf, een directeur of een vennoot te zijn. Het kan ook een procuratiehouder of bedrijfsleider zijn, mits kan worden vastgesteld dat deze permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. In geval de eigenaar van een eenmanszaak, een partner van de eigenaar waarmee hij duurzaam samenwoont, een directeur van een besloten vennootschap of een vennoot van een vennootschap onder firma zelf in bezit is van het vakdiploma, wordt in beginsel zonder nader onderzoek aangenomen dat deze persoon permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Bij twijfel wordt in deze gevallen een nader onderzoek ingesteld. In de overige gevallen wordt altijd een nader onderzoek ingesteld. Het betreft met name gevallen, waarin een procuratiehouder of bedrijfsleider van een eenmanszaak, een besloten vennootschap of een vennootschap onder firma in bezit is van het vakdiploma. Het onderzoek richt zich met name op de aard van de werkzaamheden en de daarbij behorende verantwoordelijkheden, het aantal uren dat betrokkene werkzaam is, de honorering van de verrichte werkzaamheden en een eventueel dienstverband elders. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de omvang en aard van het bedrijf. De vakbekwaam te achten persoon moet in principe aan de volgende eisen voldoen: – loondienstverband, eventueel managementvergoeding; – redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklassen uit de CAO; – volledige volmacht, bij uitzondering beperkte volmacht afhankelijk van de volmachten van de overige bestuurders; – inschrijving in Handelsregister; – bij grote bedrijven (> 10 vrachtauto’s) fulltime werkzaam in een leidinggevende positie; – bij kleine bedrijven (= 10 vrachtauto’s) een redelijk aantal uren werkzaam in een leidinggevende positie afhankelijk van de aard en de grootte van het bedrijf; – geen functie elders, tenzij de omvang van de betrokken bedrijven dit toelaat en/of de functie in nauwe relatie staat tot het bedrijf.” 2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. - Verzoekster is een rechtspersoon die zich bezighoudt, althans daartoe het voornemen heeft, met nationaal en internationaal transport, opslag en overslag, import en export. - Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel met betrekking tot verzoekster is op 20 februari 2008, de datum van vestiging van de onderneming, F als bestuurder en C als procuratiehouder in functie getreden. De bevoegdheid van laatstgenoemde is als volgt omschreven: “Volledige bevoegdheid met betrekking tot de organisatie van de werkzaamheden op het gebied van het wegtransport. De financiële bevoegdheid is beperkt tot een bedrag van EUR 1.500.” - Op 6 maart 2008 heeft verzoekster bij verweerster een aanvraag ingediend voor een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer alsmede een vergunning voor grensoverschrijdend beroepsvervoer als bedoeld in de Wet goederenvervoer over de weg. - Bij die gelegenheid heeft verzoekster aangegeven dat bestuurder F voorheen werkzaam was als bestuurder/ondernemer bij G Internationaal Transport B.V. te B en de vakbekwaamheid binnen de onderneming van verzoekster wordt ingebracht door C, procuratiehouder. - Bij brief van 11 maart 2008 heeft verweerster verzoekster verzocht door middel van een vragenformulier en de daarin gevraagde bijlagen nadere informatie te verstrekken, omdat uit ter beschikking gestelde gegevens niet kan worden afgeleid dat degene die volgens verzoekster moet worden geacht de vakbekwaamheid in te brengen – C – degene is die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Daarbij is onder meer het volgende meegedeeld: “In artikel 8 van de Wet goederenvervoer over de weg is bepaald dat aan de eis van vakbekwaamheid moet worden voldaan door degene, die in de onderneming permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de vervoerwerkzaamheden. Volgens het door de NIWO vastgestelde beleid moet de vakbekwaam te achten persoon in principe aan de volgende eisen voldoen: - loondienstverband, eventueel managementvergoeding / winstdeling; - redelijke beloning, waarbij wordt aangesloten bij de relevante functieklasse uit de CAO; - volledige volmacht, bij uitzondering beperkte volmacht afhankelijk van de volmachten van de overige bestuurders; - inschrijving in Handelsregister; - bij grote bedrijven (> 10 vrachtauto’s) fulltime werkzaam in een leidinggevende positie; - bij kleine bedrijven (= 10 vrachtauto’s) een redelijk aantal uren werkzaam in een leidinggevende positie, afhankelijk van de aard en de grootte van het bedrijf; - geen functie elders, tenzij de omvang van de betrokken bedrijven dit toelaat en/of de functie in nauwe relatie staat tot het bedrijf;” - Bij brief van 19 maart 2008 heeft verzoekster, onder meer, het ingevulde en ondertekende onderzoeksformulier vakbekwaamheid aan verweerster gezonden. Op het formulier is C, procuratiehouder, aangeduid als de binnen de onderneming vakbekwame bestuurder. Door of onder verantwoordelijkheid van de vakbekwame bestuurder worden, naar op het formulier is ingevuld, de volgende taken uitgevoerd: aanschaf vervoermaterieel, vaststelling vrachtprijs, werkverdeling (ritplanning, etc.), beheer financiën en administratie (financiële administratie, aangiftes, salarissen, e.d.). Tevens is vermeld dat de vakbekwame bestuurder voor wat betreft het geheel zich bezighoudt met het personeel en verantwoordelijkheid draagt voor de toepassing van de CAO. Verder is op het formulier ingevuld dat de vakbekwame bestuurder ter uitvoering van zijn werkzaamheden volledig beschikbaar zal zijn, maar, gezien de omvang van de onderneming, niet altijd feitelijk in de onderneming werkzaam zal zijn. Ook is, onder verwijzing naar een vaststellingsovereenkomst, aangegeven dat de vakbekwame bestuurder niet in loondienst is, maar een managementvergoeding ontvangt, gebaseerd op circa 10 uur per week voor alle werkzaamheden. Ten slotte is aangegeven dat de vakbekwame bestuurder behalve in deze onderneming elders werkzaam is als zelfstandige, te weten de firma D economische en juridische diensten te E. - Blijkens voornoemde vaststellingsovereenkomst van 17 maart 2008 zijn verzoekster, vertegenwoordigd door F, en C, respectievelijk aangeduid als “Partij A” en “Partij B”, het volgende overeengekomen: “Overwegende dat: Partij A als ervaren transporteur zich genoodzaakt ziet een nieuwe vennootschap op te richten voor zijn activiteiten op het gebied van het beroepsgoederenvervoer en de vereiste vakbekwaamheid mist voor het aanvragen van Eurovergunningen. Partij B deze vakbekwaamheid bezit en bereid is deze aan te wenden voor de onderneming van partij A. Komen overeen: Partij B brengt zijn vakbekwaamheid in in de onderneming van partij A dewelke vakbekwaamheid partij A aanvaard. Partij A zal aan partij B een maandelijkse managementvergoeding toekennen van € 446,33 gebaseerd op alle werkzaamheden die gemiddeld 10 uur per week zullen behelzen en gebaseerd zijn op loonschaal F met 0 dienstjaren.” - Vervolgens heeft verweerster de bestreden besluiten genomen. - Op 5 juni 2008 is verzoekster omtrent haar bezwaren gehoord. - Bij brief van 23 juni 2008 heeft verzoekster op het verslag van de hoorzitting gereageerd. - De bezwaarschriftenadviescommissie, bijeengekomen op 25 juni 2008, heeft, naar aanleiding van laatstgenoemde brief, de beraadslagingen over verzoeksters bezwaren, verdaagd tot de volgende bijeenkomst op 23 juli 2008. 3. Het standpunt van verzoekster Verzoekster meent een voldoende spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Doordat zij met haar beide trekkers en opleggers geen vervoersdiensten kan verrichten, lijdt verzoekster schade, voor beide voertuigen tezamen, al snel zo’n € 125,- per dag. Verzoekster zou graag zien dat haar bij wege van een voorlopige voorziening vervoersvergunningen worden afgegeven, althans dat zij in staat wordt gesteld met de vervoerswerkzaamheden een aanvang te nemen. Het is verzoekster onduidelijk wat verweerster bedoelt met de overweging dat niet aannemelijk is dat de persoon die de vakbekwaamheid inbrengt permanent en daadwerkelijk leidinggeeft aan de vervoerswerkzaamheden. Naar verzoeksters overtuiging wordt aan alle vereisten voldaan waaraan de vakbekwaam te achten persoon moet voldoen. Aan de vakbekwame persoon wordt een managementvergoeding toegekend die gebaseerd is op circa tien uur per week met een beloning conform de gebruikelijke loonschaal uit de CAO (functieklasse F), hetgeen geen geringe vergoeding is, zoals verweerster meent. De bevoegdheden van de vakbekwame persoon zijn vastgelegd en opgenomen in het handelsregister. Het aantal arbeidsuren van tien per week mag redelijk worden geacht in een onderneming met een beperkte omvang als die van verzoekster. De nevenfunctie van de procuratiehouder, te weten zelfstandig ondernemer, laat volgens verzoekster, juist volledige beschikbaarheid toe in plaats van een hindernis te zijn. Over de redelijkheid van het aantal uren en de vergoeding heeft ten tijde van de aanvraag overleg met een medewerker van verweerster plaatsgevonden. Hoe beperkt of uitgebreid de financiële bevoegdheid van de procuratiehouder moet zijn, staat nergens beschreven, terwijl verweerster zich daarop beroept. Buiten de toezending van een eenvoudig vragenformulier heeft verweerster geen nadere informatie gevraagd. Informatie over de bedrijfsvoering, waaruit de betrokkenheid van de vakbekwame persoon blijkt, kan niet worden overgelegd, aangezien nog geen vervoer heeft kunnen plaatsvinden. Subsidiair heeft verzoekster gesteld dat zij weliswaar een onlangs opgerichte vennootschap is, maar dat de aandeelhouder/bestuurder, F, al 40 jaar in het beroepsgoederenvervoer werkzaam is. Door een achteraf vastgestelde onvolledigheid in de statuten van de vorige besloten vennootschap, G Internationaal Transport B.V., zag hij zich genoodzaakt een nieuwe vennootschap op te richten. Ten gevolge daarvan en de weigering van de vergunningen staat zijn kostbare materieel stil. Een tussentijdse poging met de juridische afdeling van verweerster om de beslissing te doen herzien is, ondanks de gegeven uitleg, gestrand. 4. Het standpunt van verweerster Bij het bestreden besluit heeft verweerster de aanvraag van verzoekster voor een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer afgewezen, omdat niet aan de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet goederenvervoer over de weg neergelegde eis van vakbekwaamheid wordt voldaan. Uit het onderzoek naar de taken en bevoegdheden van de door verzoekster opgegeven vakbekwame persoon, procuratiehouder C, is gebleken dat hij over een beperkte financiële bevoegdheid beschikt. Ook is hij niet bij de onderneming in loondienst, maar ontvangt hij een geringe vergoeding, gebaseerd op 40 uur arbeid per maand. Verder is hij mede-eigenaar van een administratiekantoor. Verweerster acht onder deze omstandigheden niet aannemelijk dat de procuratiehouder permanent en daadwerkelijk leidinggeeft aan de vervoerswerkzaamheden van verzoeksters onderneming. Met betrekking tot het spoedeisend belang heeft verweerster erop gewezen dat tijdens de hoorzitting op 5 juni 2008 is gesteld dat de onderneming de vervoersactiviteiten voortzet van G Internationaal Transport B.V. Volgens verweerster is laatstgenoemde onderneming vergunninghouder voor binnenlands beroepsvervoer. De vergunning voor grensoverschrijdend beroepsvervoer is op 31 juli 2007 geëxpireerd. Eerst in februari 2008 is een aanvraag voor een communautaire vergunning ingediend, doch deze is bij brief van 3 maart 2008 ingetrokken. Naar de mening van verweerster dient het feit dat de twee trekkers en opleggers stilstaan voor rekening en risico van de onderneming te komen, nu gebleken is dat de onderneming, door eigen toedoen, al sinds 31 juli 2007 niet over een communautaire vergunning beschikt en sindsdien niet gerechtigd is grensoverschrijdende vervoersactiviteiten te verrichten. Verder heeft verweerster gesteld dat het bestreden besluit niet onmiskenbaar onrechtmatig is en dat er geen uitzicht bestaat op het alsnog verlenen van een vergunning. Volgens verweerster is ook in bezwaar, op grond van de nu beschikbare gegevens, niet aannemelijk dat C permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan de onderneming. Uit de geringe vergoeding die de procuratiehouder ontvangt in relatie tot het aantal uren van gemiddeld 10 per week, blijkt naar de mening van verweerster niet van continuïteit in diens beschikbaarheid. Niet functieklasse F, maar G of H sluit meer aan bij het niveau van leidinggevende. Voorts acht verweerster in dit verband van belang dat C als zelfstandige, naar eigen zeggen, tevens werkzaam is voor circa 300 cliënten, waarbij de werkzaamheden voor circa 100 cliënten structureel van aard zijn en voor de overigen incidenteel. Ook dit duidt volgens verweerster niet op een continue beschikbaarheid voor de onderneming, ook al zou de procuratiehouder, naar hij heeft gesteld, als zelfstandige in staat zijn de werkzaamheden op flexibele wijze in te delen. Verweerster heeft verzoekster verzocht bewijsstukken over te leggen waaruit de betrokkenheid van de procuratiehouder kan blijken bij wezenlijke beslissingen omtrent de bedrijfsvoering, maar deze konden niet worden overgelegd. Evenmin is een taakverdeling tussen betrokkenen opgesteld en ook wijst de beperkte financiële volmacht aan de procuratiehouder niet in deze richting. 5. De beoordeling van het geschil 5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure. 5.2 In de eerste plaats overweegt de voorzieningenrechter dat voldoende aannemelijk is dat verzoekster thans een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Door het ontbreken van de vergunningen voor beroepsvervoer is verzoekster niet in staat haar activiteiten te ontplooien en heeft zij geen inkomsten, terwijl zij geen reserves heeft en haar kosten doorlopen. Naarmate deze situatie langer voortduurt, is het voortbestaan van de onderneming minder gewaarborgd en zal het treffen van een voorlopige voorziening in beeld kunnen komen. 5.3 Met betrekking tot de inhoud van de zaak overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 5.4 Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet goederenvervoer over de weg wordt aan de eis van vakbekwaamheid voldaan door degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het beroepsvervoer. Ook indien, zoals in het onderhavige geval, de vakbekwaamheid binnen de onderneming wordt ingebracht door een procuratiehouder, dient sprake te zijn van een continue en inhoudelijke betrokkenheid van de vakbekwame persoon bij het leiding geven aan de onderneming. Het moet gaan om een reële inbreng van de vakbekwaamheid op alle onderdelen die, gelet op het ten bewijze van de vakbekwaamheid afgegeven getuigschrift, daartoe behoren. Van een papieren constructie, waarbij feitelijk aan de onderneming wordt leiding gegeven door degene die niet aan de eis van vakbekwaamheid voldoet, mag geen sprake zijn. 5.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerster bij de besluiten van 23 april 2008 op grond van een eerste onderzoek naar de inbreng van de vakbekwaamheid in verzoeksters onderneming kunnen concluderen dat onvoldoende aannemelijk was dat de door verzoekster opgegeven procuratiehouder permanent en daadwerkelijk leiding zal geven aan de onderneming. Het aantal uren dat de procuratiehouder volgens opgave wekelijks voor de onderneming werkzaam zal zijn in combinatie met de hoogte van de afgesproken vergoeding voor deze werkzaamheden en het hebben van een voltijds functie elders als mede-eigenaar van een administratiekantoor alsmede de beperkte financiële volmacht duidden niet, althans onvoldoende op een continue en inhoudelijke betrokkenheid van de procuratiehouder bij het leiding geven aan de onderneming. 5.6 Voorzover verzoekster met betrekking tot de beschikbaarheid van de procuratiehouder heeft aangevoerd dat zijn status als zelfstandig ondernemer hem bij uitstek in staat stelt zijn werkzaamheden flexibel in te richten zodat hij, anders dan een persoon die in vast dienstverband een functie elders vervult, te allen tijde voor verzoekster beschikbaar kan zijn, overweegt de voorzieningenrechter dat het hem, op grond van de thans beschikbare informatie, niet zonder meer aannemelijk voorkomt dat het voltijds exploiteren van een onderneming er in het onderhavige geval niet aan in de weg staat in voldoende mate beschikbaar te zijn teneinde aan de inbreng van de vakbekwaamheid op adequate wijze invulling te kunnen geven. Ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat, mede naar aanleiding van verzoeksters opmerkingen hieromtrent naar aanleiding van het verslag van de hoorzitting, verweerster zich op dit punt ervan wenst te verzekeren dat zij over alle relevante informatie beschikt. Gelet op het feit dat ingevolge verweersters beleid een functie elders toelaatbaar kan worden geacht indien de omvang van de betrokken bedrijven dit toelaat en/of de functie in nauwe relatie staat tot het bedrijf, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verweerster zich in dit verband nader inzicht zal (laten) verschaffen in de aard van beide ondernemingen en de relatie van de functie elders met verzoeksters onderneming en dat partijen hun standpunten hierover nog zullen uitwisselen. 5.7 Voorzover verzoekster heeft gesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat haar directeur/enig aandeelhouder, F, al veertig jaar werkervaring heeft als goederenvervoerder, overweegt de voorzieningenrechter dat, gezien de beperkte omvang van de onderneming (naast F zal er één chauffeur rijden), de ruime werkervaring van de persoon die in wezen met de onderneming kan worden vereenzelvigd een aanwijzing kan zijn dat de leiding over het vervoer feitelijk bij hem zal rusten. Ter zitting van de voorzieningenrechter heeft verweerster aangegeven dat de omstandigheid dat F al veertig jaar met de vereiste vergunningen, ook met de inbreng van de vakbekwaamheid door een procuratiehouder, in de goederenvervoerbranche werkzaam is een bijzondere omstandigheid is die bij de te nemen beslissing op bezwaar in het geheel van af te wegen feiten en omstandigheden wordt meegewogen. Verweerster heeft ter zake niet gesteld dat er in het verleden problemen met het functioneren van F of zijn onderneming(en) zijn geweest, hoewel ter zitting van de voorzieningenrechter wel is gebleken dat de vorige onderneming waarbij F was betrokken over de vergunningen voor beroepsvervoer beschikte, terwijl de vakbekwame persoon reeds enkele jaren was vertrokken en nimmer is vervangen. Of en in hoeverre deze omstandigheden verweerster het vertrouwen geven dat verzoekster de komende vier jaar, te weten tot F de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, alsnog kan worden toegestaan over de vergunningen voor binnenlands en grensoverschrijdend beroepsvervoer te beschikken, is een vraag die in het kader van de bezwaarschriftprocedure eveneens nader kan worden bezien. Bij die gelegenheid kan tevens stil worden gestaan bij de vraag of de bereidheid van verzoekster de vergoeding aan de procuratiehouder te verhogen ook een nieuw licht op de zaak kan werpen. 5.8 Hoewel uit het voorgaande blijkt dat er nog bepaalde punten zijn waarover partijen in het kader van de bezwaarschriftprocedure nader van gedachten moeten wisselen, ziet de voorzieningenrechter hierin, nu bij de huidige stand van zaken niet kan worden geoordeeld dat de weigering van de gevraagde vergunningen apert onjuist was, geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Uitgaande van de toezegging van verweerster dat binnen enkele weken een beslissing op verzoeksters bezwaren zal worden genomen, acht de voorzieningenrechter het niet bezwaarlijk dat verzoekster die beslissing afwacht. 5.9 Het vorenoverwogene leidt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding bestaat. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 6. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. C.G.M. van Ede als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2008. w.g. J.A. Hagen w.g. C.G.M. van Ede