Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1257

Datum uitspraak2008-09-09
Datum gepubliceerd2008-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/440096-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Motivering oplegging ISD- maatregel met gelijktijdige afwijzing vordering tenuitvoerlegging voorw. ISD-maatregel.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnrs. : 07/440096-08 07/440276-07 (vordering tenuitvoerlegging) Uitspraak: 9 september 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortejaar] [adres] Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 2 september 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer. De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde voor de duur van twee jaren in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2008 aan verdachte voorwaardelijk opgelegde plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders af te wijzen. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging) BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: 1. dat hij op 3 mei 2008 te Schalkhaar, gemeente Deventer, opzettelijk een damesfiets (merk Gazelle, kleur licht- en donkergroen), toebehorende aan rijwielhandel [naam], welke fiets verdachte anders dan door misdrijf, te weten als leenobject in verband met het maken van een proefrit, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; 2. hij op 11 november 2007 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, een portemonnee, geld, bankpasjes, een rijbewijs, een kentekenbewijs en een mobiel telefoontoestel, toebehorende aan [naam] 3. hij op 11 november 2007 in de gemeente Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een betaalautomaat van de ABN-AMRO bank aan de Verzetslaan heeft weggenomen geld (EUR 750,--), toebehorende aan [naam] waarbij verdachte het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door een bankpasje ten name van [naam] in te voeren in die geldautomaat, vervolgens de bij dat pasje behorende PIN-code in te toetsen in die automaat en vervolgens het gewenste bedrag te kiezen. Van het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Verduistering, strafbaar gesteld bij artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Diefstal, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht Feit 3: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, strafbaar gesteld bij artikel 311 juncto 310 van het Wetboek van Strafrecht De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank overweegt omtrent de door de officier van justitie gevorderde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) het volgende. Ten aanzien van de bewezenverklaarde misdrijven geldt dat het feiten betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 28 juli 2008 blijkt dat verdachte sinds eind jaren ‘80 veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, met name vermogensmisdrijven. In de vijf jaren voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten is verdachte veelvuldig - veel meer dan driemaal - onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf of taakstraf voor het plegen van misdrijven. In oktober 2005 is aan verdachte de ISD-maatregel opgelegd. Bij vonnis van deze rechtbank van 11 maart 2008 is aan de verdachte nog de voorwaardelijke maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van 2 jaar, waarbij de proeftijd is bepaald op 2 jaar en als bijzondere voorwaarde is gesteld dat verdachte zich gedurende die proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Instelling voor Verslavingszorg Tactus. De rechtbank heeft kennis genomen van de voorlichtingsrapportage d.d. 15 augustus 2008 van de Instelling voor Verslavingszorg Tactus. Uit de inhoud van voornoemde voorlichtingsrapportage en uit de door de rapporteur R. Zandbergen als deskundige ter terechtzitting gegeven toelichting komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een zeer langdurige verslavingsproblematiek alsmede psychische problematiek. De sinds april 2008 in het kader van de uitvoering van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel met hem gemaakte afspraken omtrent huisvesting, vrijetijdsbesteding, financiën, werk, drugs- en alcoholgebruik zijn door verdachte niet of onvoldoende nagekomen. Het reclasseringstoezicht is beëindigd naar aanleiding van de aanhouding van verdachte op 19 mei 2008 vanwege de onderhavige strafbare feiten. Het (opnieuw) opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt thans onvermijdelijk geacht nu de in de afgelopen jaren eerder uitgevoerde ISD-maatregel en de gerealiseerde opnames en behandelingen van verdachte in forensische verslavingsklinieken, alsmede de recente uitvoering van de voorwaardelijke ISD-maatregel niet tot enige structurele verbetering in verdachtes situatie hebben geleid. Plaatsing in een dubbeldiagnosekliniek met daaraan voorafgaand een grondig persoonlijkheidsonderzoek van verdachte om op basis daarvan de best passende setting voor verdachte te kunnen bepalen wordt thans aangewezen geacht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard mee te willen werken aan de uitvoering van een ISD-maatregel, mits de maatregel op zo kort mogelijke termijn wordt uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank staan de door verdachte gepleegde misdrijven in een onmiskenbaar verband met zijn verslavingsproblematiek en moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten. Gelet op het grote aantal misdrijven waarvoor verdachte is veroordeeld in combinatie met verdachtes (verslavings)problematiek is de rechtbank van oordeel dat niet valt te verwachten dat verdachte zonder strikte en gestructureerde intensieve begeleiding en behandeling zal stoppen met het plegen van strafbare feiten, zodat de veiligheid van goederen eist dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsook ter optimale bescherming van de maatschappij en van verdachte zelf acht de rechtbank het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Door de verdediging is aangevoerd dat geen ISD-maatregel kan worden opgelegd indien nog een straf van meer dan 4 maanden openstaat, hetgeen in de onderhavige zaak aan de orde zou zijn vanwege de voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals aan verdachte opgelegd bij vonnis d.d. 11 maart 2008 van deze rechtbank, op grond waarvan tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel voorrang zou moeten krijgen. De rechtbank verwerpt dit verweer. De richtlijn, waarop de raadsman zich beroept, wil voorkomen dat door het Openbaar Ministerie een ISD-maatregel wordt gevorderd als er ingevolge een onherroepelijk vonnis nog een vrijheidsstraf van 4 maanden of meer open staat. De richtlijn dwingt er echter niet toe om in een situatie als de onderhavige, waarin zowel de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel kan worden gelast als een nieuwe ISD-maatregel kan worden opgelegd voor nieuwe strafbare feiten, aan één van beide voorrang te verlenen. Voor de rechtbank staat voorop dat, linksom of rechtsom, een ISD-maatregel dient te worden tenuitvoergelegd. Zou de rechtbank, zoals de raadsman heeft bepleit, de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelasten en voor de nieuwe feiten met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht géén straf opleggen, dan zou dat betekenen dat de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang zou moeten worden opgeheven. Dat verdraagt zich evenmin met de richtlijn waar de raadsman een beroep op heeft gedaan. De rechtbank zal daarom voor de nieuwe feiten de ISD-maatregel opleggen, en in verband daarmee de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel afwijzen. De rechtbank acht het, mede op grond van het hulpverleningsverleden van de verdachte, noodzakelijk dat negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 38m, 38n en 38s van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging Het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar. De rechtbank bepaalt daarbij dat uiterlijk negen maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen vóór dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging De rechtbank wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 07/440276-07 bij vonnis d.d. 11 maart 2008 van deze rechtbank voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Aldus gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mrs. F. Koster en R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008. Mr. Elbers voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.