Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1505

Datum uitspraak2008-09-08
Datum gepubliceerd2008-09-19
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/4389 en 08/54
Statusgepubliceerd


Indicatie

Oplegging van eigen bijdrage voor huishoudelijke verzorging op grond van de Wmo. De raad van de gemeente Wijchen heeft gelet op artikel 8 van de Verordening de bevoegdheid om te bepalen in welke gevallen de eigen bijdrage wordt opgelegd en te regelen wat de omvang van deze eigen bijdrage is, overgedragen aan het college. In de Wmo wordt die bevoegdheid echter exclusief voorbehouden aan de raad, zodat de delegatie niet was toegestaan. Het besluit van het college waarin de regels omtrent de eigen bijdrage zijn vastgesteld, heeft in zoverre geen verbindende kracht. Dit betekent dat het CAK, dat in de wet is aangewezen als het orgaan dat de eigen bijdrage vaststelt, in dit geval niet bevoegd was om de eigen bijdrage op te leggen. Het beroep is dus gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummers: AWB 07/4389 en AWB 08/54 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 8 september 2008 in het geding, geregistreerd onder het nummer AWB 07/4389, tussen [eiseres], eiseres, wonende te [woonplaats], en het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten b.v. (hierna: het CAK), en in het geding, geregistreerd onder het nummer AWB 08/54, tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen (hierna: het college) 1. Aanduiding bestreden besluiten Besluit van het CAK van 27 september 2007 en besluit van het college van 4 december 2007. 2. Procesverloop Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het college aan eiseres voor de periode van 7 maart 2007 tot en met 30 juni 2007 voor 3.30 uur in de week huishoudelijke verzorging op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toegekend. Bij factuur van 7 juni 2007 heeft het CAK de eigen bijdrage voor de huishoudelijke verzorging die eiseres in de weken van 26 maart 2007 tot en met 1 april 2007 en 9 april 2007 tot en met 15 april 2007 (periode 4/2007) heeft ontvangen, vastgesteld op € 156,80. Bij factuur van 4 juli 2007 heeft het CAK de eigen bijdrage voor de huishoudelijke verzorging die zij in de weken van 23 april 2007 tot en met 29 april 2007 en 7 mei 2007 tot en met 13 mei 2007 (periode 5/2007) heeft ontvangen, eveneens vastgesteld op € 156,80. Het college heeft bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 4 december 2007 het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard en het besluit gehandhaafd. Het CAK heeft bij het in rubriek 1 aangeduide besluit van 27 september 2007 de bezwaren tegen de facturen van 7 juni 2007 en 4 juli 2007 ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd. Tegen de in rubriek 1 genoemde besluiten is beroep ingesteld en door het college en het CAK zijn verweerschriften ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 juni 2008. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar echtgenoot, [echtgenoot]. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door D. den Daas en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Geurts. 3. Overwegingen De rechtbank gaat voor de beoordeling van beide zaken uit van het volgende. Eiseres ontving vóór 1 januari 2007 huishoudelijke verzorging op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz). Op grond van artikel 16d, eerste lid, van het Bijdragebesluit Zorg bedroeg de eigen bijdrage voor de huishoudelijke verzorging laatstelijk € 12,20 per uur. Eiseres ontving en ontvangt de hulp nog steeds van zorgaanbieder Verian. Met ingang van 1 januari 2007 zijn de gemeentebesturen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) verantwoordelijk voor het verlenen van huishoudelijke verzorging zoals hier aan de orde. Bij brief van 22 december 2006 heeft het college het CAK op diens verzoek medegedeeld welke tarieven de zorgaanbieders voor het verlenen van de huishoudelijke verzorging hanteren. Het college heeft aangegeven dat Verian voor de zogenaamde “HH1”-hulp een tarief van € 14,10 per uur in rekening brengt en voor de zogenaamde “HH2”-hulp een tarief van € 22,40 per uur. Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het college op grond van de Wmo aan eiseres voor de periode van 7 maart 2007 tot en met 30 juni 2007 voor 3.30 uur in de week huishoudelijke verzorging toegekend, omdat de indicatie bijna verlopen was. Blijkens het besluit heeft het college de beslissing genomen zonder nader onderzoek naar haar situatie, omdat het contracteren van zorgaanbieders nog gaande was. In die overgangssituatie heeft het college er voor gekozen om de hulp ongewijzigd voort te zetten. In de periode tussen 1 april 2007 en 1 juli 2007 zou het college met eiseres contact opnemen om haar situatie opnieuw te beoordelen. Het college heeft voorts medegedeeld dat eiseres voor de huishoudelijke verzorging een eigen bijdrage verschuldigd is welke afhankelijk is van haar inkomen. Verian geeft de gegevens voor het berekenen van de eigen bijdrage door aan het CAK. Eiseres krijgt van het CAK schriftelijk bericht hoe hoog de eigen bijdrage is. Ook bij de facturen van 20 maart 2007 (periode 1/2007), 12 april 2007 (periode 2/2007) en 9 mei 2007 (periode 3/2007) heeft het CAK de eigen bijdrage vastgesteld. Blijkens die facturen is het CAK bij het vaststellen van de eigen bijdrage steeds uitgegaan van het oude uurtarief van € 12,20. Blijkens de facturen van 7 juni 2007 en 4 juli 2007 is het CAK bij het vaststellen van de eigen bijdrage uitgegaan van een uurtarief van € 22,40. Bij “Product” wordt vermeld: “Hulp bij Huishouden 2 (HH2)”. Nadat eiseres de factuur van 7 juni 2007 heeft ontvangen, heeft zij bij brief van 14 juni 2007 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 22 februari 2007. Het college heeft het bezwaarschrift op 19 juni 2007 ontvangen. Ten aanzien van de zaak AWB 07/4389 Aan het besluit van 27 september 2007 van het CAK ligt het standpunt ten grondslag dat de eigen bijdrage bij de facturen van 7 juni 2007 en 4 juli 2007 op de juiste wijze is vastgesteld. Verian heeft medegedeeld dat eiseres in de perioden 4/2007 en 5/2007 voor 7 uur huishoudelijke verzorging heeft ontvangen. Verder is het CAK uitgegaan van een uurtarief van € 22,40, het bedrag dat het van het college heeft doorgekregen. Het CAK stelt zich op het standpunt dat het moet uitgaan van de juistheid van de aan hem verstrekte gegevens. De maximale eigen bijdrage heeft het bij een eerder besluit vastgesteld op € 628,19 per periode. Aldus is voor beide perioden de eigen bijdrage terecht vastgesteld op een bedrag van € 156,80 (7 uur maal € 22,40). Eiseres kan zich niet verenigen met de toepassing van het hogere uurtarief van € 22,40 in de beide facturen en wil dat het oude uurtarief van € 12,20 wordt gehanteerd. Zij stelt zich kort gezegd op het standpunt dat het CAK onzorgvuldig heeft gehandeld door haar niet vooraf te informeren over de tariefsverhoging. De rechtbank overweegt het volgende. In artikel 15, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd. In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van de eigen bijdrage voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend kan worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. In het derde lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage. Deze regels zijn gesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van 2 oktober 2006 (Stb.2006, 450). In artikel 16 van de Wmo is bepaald dat een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door de minister aan te wijzen rechtspersoon. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling maatschappelijke ondersteuning wordt als rechtspersoon als bedoeld in artikel 16 van de wet aangewezen het centraal administratiekantoor, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering. In artikel 8 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Wijchen, 2007 (hierna: de Verordening) van de raad van de gemeente Wijchen is voor zover hier van belang bepaald dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd is. Het college legt in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Wijchen (hierna: het Besluit) vast in welke gevallen de eigen bijdrage wordt opgelegd en regelt de omvang van deze eigen bijdrage met inachtneming van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In artikel 3.1 van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2007 gemeente Wijchen van het college is voor zover hier van belang bepaald dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen in de vorm van hulp bij het huishouden de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd is. In artikel 3.2, derde lid, van het Besluit is bepaald dat het bedrag dat gehuwde personen, die beiden jonger zijn dan 65 jaar of één van beiden jonger is dan 65 jaar, dienen te betalen per vier weken € 23,80 en 15% van het inkomen boven € 20.810 gedeeld door dertien bedraagt. In artikel 3.2, zesde lid van het Besluit is bepaald dat de bedragen genoemd in dit artikel zijn gekoppeld aan de bedragen als vermeld in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Indien de bedragen in artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning wijzigen, worden de bedragen in dit artikel geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd. In de toelichting op het Besluit is bepaald dat is besloten geen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning afwijkende bedragen te hanteren. Voorts is bepaald dat de eigen bijdrage nooit meer dan de totale kosten van de hulp bij het huishouden per vier weken bedraagt. De rechtbank overweegt dat het CAK bij de vaststelling van de eigen bijdrage dient uit te gaan van de bedragen zoals deze in de hiervoor vermelde regelgeving zijn vastgesteld. Aan het CAK komt derhalve niet de ruimte toe om zich een oordeel te vormen over de juistheid van de in die regelgeving vastgestelde bedragen. Dit neemt naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet weg dat moet worden beoordeeld of, met het oog op de vraag of het CAK wel bevoegd is om de eigen bijdrage op te leggen, die bedragen zijn vastgesteld door het daar toe bevoegde orgaan. Daartoe wordt als volgt overwogen. De raad van de gemeente Wijchen (hierna: de raad) heeft gelet op artikel 8 van de Verordening de bevoegdheid om te bepalen in welke gevallen de eigen bijdrage wordt opgelegd en te regelen wat de omvang van deze eigen bijdrage is, overgedragen aan het college. Het college heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door het Besluit vast te stellen. Overwogen wordt dat het Besluit moet worden gezien als een algemeen verbindend voorschrift (avv). De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of die bevoegdheden kunnen worden overgedragen. Indien dat niet het geval is, dan is het Besluit in zoverre onbevoegd genomen en mist het verbindende kracht. Ingevolge artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet worden gemeentelijke verordeningen door de raad vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij de wet of door de raad krachtens de wet aan het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester is toegekend. Op grond van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan voorts de raad de bevoegdheid (onder meer) om het vaststellen van een verordening overdragen aan het college, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Er is in dit geval dus sprake van overdracht door de raad krachtens de wet als bedoeld in artikel 147 van de Gemeentewet, welke in het normale bevoegdhedenstelsel als rechtsgeldig moet worden beschouwd. Dit zou echter anders kunnen liggen als de Wmo, zijnde de medebewindswet waarop de betreffende verordenende bevoegdheid berust, deze bevoegdheid aan de raad zou voorbehouden althans zich tegen delegatie daarvan zou verzetten. Naar het oordeel van de rechtbank verzet de Wmo zich tegen die delegatie. In artikel 15, eerste lid, van de Wmo is immers bepaald dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen dat een eigen bijdrage is verschuldigd. Gelet op deze bepaling moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de wetgever heeft beoogd ook de bevoegdheid in artikel 15, tweede lid, om de criteria voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage vast te leggen, exclusief voor te behouden aan de raad. De wetsgeschiedenis biedt geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel. Verder vindt de rechtbank voor haar oordeel steun in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, dat de regering op grond van artikel 15, derde lid, van de Wmo heeft vastgesteld. In artikel 4.1 van dit besluit worden maximumgrenzen gesteld aan de op te leggen eigen bijdrage. Blijkens de tekst van en de toelichting op dit artikel wordt consequent de raad aangewezen als het bevoegde orgaan om regels aangaande de omvang van de eigen bijdrage te stellen. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de bevoegdheid van de raad om te bepalen in welke gevallen de eigen bijdrage wordt opgelegd en te regelen wat de omvang van deze eigen bijdrage is, niet kon worden overgedragen aan het college. Artikel 3.2 van het Besluit waarin onder andere de omvang van de eigen bijdrage is geregeld, is zoverre dan ook onbevoegd genomen en mist verbindende kracht. Met betrekking tot de gevolgen hiervan voor de onderhavige zaak overweegt de rechtbank het volgende. Nu de raad en niet het college bevoegd is regels te stellen aangaande de omvang van de eigen bijdrage, is er geen grond om artikel 3.2. van het Besluit als beleid van het college te beschouwen. Immers, voor conversie van een avv zoals het Besluit is volgens vaste jurisprudentie slechts ruimte wanneer het bestuursorgaan dat het avv heeft vastgesteld ook bevoegd is tot vaststelling van de daarin opgenomen regeling. Dat is in dit geval de raad en niet het college. Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat het CAK niet de bevoegdheid had om de eigen bijdrage van eiseres vast te stellen. Het bestreden besluit dient derhalve te worden vernietigd wegens strijd met de wet. Nu de primaire besluiten van 7 juni en 4 juli 2007 eveneens in strijd met de wet zijn genomen ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en deze besluiten te herroepen. Ten aanzien van de zaak 08/54 Aan het bestreden besluit van het college van 4 december 2007 ligt het standpunt ten grondslag dat het bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2007 is ingediend buiten de termijn van zes weken, genoemd in artikel 6:7 van de Awb en ook niet kan worden geoordeeld dat eiseres ten aanzien van de overschrijding niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en stelt zich op het standpunt dat het bezwaar wel ontvankelijk is, omdat zij eerst met de factuur van 7 juni 2007 op de hoogte werd gebracht van het gehanteerde uurtarief van € 22,40, waarna zij onmiddellijk bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2007. Het college had haar in het besluit van 22 februari 2007 moeten indiceren voor HH1-hulp. De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat eiseres buiten de termijn van zes weken, genoemd in artikel 6:7 van de Awb bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 22 februari 2007. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank stelt vast dat eiseres in essentie alleen bezwaar heeft tegen de hoogte van de opgelegde bijdrage, omdat zij niet vooraf is geïnformeerd over de tariefsverhoging voor de huishoudelijke verzorging. Zij heeft middels haar bezwaar tegen de facturen van het CAK ten volle de juistheid van de hoogte van de eigen bijdrage, en daarmee ook het gehanteerde uurtarief, aan de orde kunnen stellen. De omstandigheid dat het besluit van 22 februari 2007 niet vermeldt welke niveau van huishoudelijke verzorging zou worden verleend, doet daaraan niet af. Dat eiseres achteraf bezien meent dat het besluit van 22 februari 2007 ook een indicatiestelling voor HH1-hulp had moeten bevatten en dat zij om die reden alsnog tegen dat besluit bezwaar heeft gemaakt, doch te laat, moet naar het oordeel van de rechtbank voor haar risico komen. Het college heeft het tegen dat besluit gemaakte bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. De stelling dat het bestreden besluit niet binnen de daarvoor geldende termijn is genomen, kan tenslotte niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Op grond van het bepaalde in artikel 7:10 van de Awb gold in dit geval voor het nemen van het besluit op bezwaar een termijn van tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Weliswaar staat vast dat de beslistermijn is overschrijden, maar het betreft slechts een termijn van orde omdat in de Awb aan de overschrijding van de termijn geen gevolgen worden verbonden. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit van 4 december 2007 geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard. Slotoverwegingen De rechtbank acht in de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 07/4389, termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en het CAK te veroordelen in gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 9 aan reiskosten voor het verschijnen ter zitting door de echtgenoot van eiseres. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht in de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 08/54, geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissingen. 4. Beslissingen De rechtbank In de zaak, geregistreerd onder nummer AWB 07/4389: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 27 september 2007; herroept de besluiten van 7 juni en 4 juli 2007; veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 9 en wijst het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten b.v. aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt dat het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten b.v. het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan haar vergoedt. In de zaak, geregistreerd onder nummer 08/54: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. E. Klein Egelink, voorzitter, en mrs. W.H.A.C.M. Bouwens en J.M. Neefe, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2008. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 8 september 2008