Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1783

Datum uitspraak2008-09-11
Datum gepubliceerd2008-09-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.607104-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

ontucht kinderporno klachtdelict ontvankelijkheid OM aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer : 07.607104-08 Uitspraak : 11 september 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte], [geboortedatum], [woonplaats]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.I.B. Hoffman, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. A.M. Kengen, heeft ter terechtzitting gevorderd: - de veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 10 jaar, met als bijzondere voorwaarden: • dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag, dan wel een andere passende behandeling in een kliniek, voor zolang als nodig wordt geacht; • een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer]; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5.060,95, alsmede oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht; - afwijzing van het door de benadeelde partij [slachtoffer] gevorderde bedrag ter zake de telefoonkosten ad € 67,50; - de benadeelde partij [slachtoffer] voor het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering; - onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen twee harde schijven, vijf Cd-roms, twee 8mm videobanden en één VHS-band. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd) ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE Door de verdediging is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet is voldaan aan het hoorrecht zoals omschreven in artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat het openbaar ministerie zich onvoldoende heeft ingespannen ter realisering van het hoorrecht. De officier van justitie heeft gesteld dat het hoorrecht van toepassing is op minderjarigen, terwijl aangever op het moment van het doen van de aangifte meerderjarig was. Ingevolge artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering dient het openbaar ministerie het ten tijde van het delict minderjarige slachtoffer in de gelegenheid te stellen zijn mening te geven over het gepleegde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel dit niet is gebeurd, het openbaar ministerie wel ontvankelijk is, nu het slachtoffer op 18 maart 2008 een gesprek heeft gehad met de politie over de bevindingen van het onderzoek, waarin hij heeft aangegeven in overweging te zullen nemen een verklaring af te leggen. Vervolgens heeft het slachtoffer op 25 maart 2008 aangifte gedaan, welke aangifte hij op 29 juli 2008 nog eens heeft aangevuld. Van belang is voorts dat het slachtoffer ten tijde van de aangifte inmiddels meerderjarig was. Daarnaast heeft het slachtoffer zich ook als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schriftelijke slachtofferverklaring opgesteld. Hieruit is voldoende duidelijk geworden dat hij vervolging wenste. BEWIJS Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat in het dossier voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen voor wat betreft het plegen van ontuchtige handelingen door verdachte met het slachtoffer [slachtoffer]. Door de verdediging is betoogd dat niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden verklaard dat de periode is aangevangen op 1 januari 2003. Voorts is aangevoerd dat verdachte (ter terechtzitting) heeft verklaard dat de periode eerst in juli 2006 is aangevangen en dat daarvoor geen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, bewezen kan worden verklaard dat de periode als bedoeld in het onder 1 ten laste gelegde is aangevangen in juli 2005 en dat de verdachte mitsdien moet worden vrijgesproken van het plegen van ontuchtige handelingen in de daaraan vooraf gaande periode. Uit het proces-verbaal van bevindingen Multimedia (pagina 73 e.v.) volgt dat de videobeelden op de in de woning van verdachte aangetroffen VHS-band overeenkomen met eveneens in de woning van verdachte aangetroffen foto’s op een Cd-rom. De metadata van de voornoemde foto’s geven een tijdsperiode aan van juli 2005. Vastgesteld kan worden dat het slachtoffer, geboren op 19 oktober 1989, op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Door de verdediging is voorts, voor wat betreft de overtuiging ter zake de vraag wanneer de periode is aangevangen, betoogd dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik op diverse punten niet is nageleefd. De Aanwijzing is hoofdzakelijk in het leven geroepen teneinde de professionele bejegening van slachtoffers van zedendelicten en het algemeen belang van waarheidsvinding te waarborgen. De Aanwijzing ziet met name op seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties. In casu is weliswaar sprake van een afhankelijkheidsrelatie van het slachtoffer ten opzichte van verdachte, doch was het slachtoffer op het moment van doen van aangifte meerderjarig. Dit betekent niet dat de Aanwijzing in zijn geheel niet hoeft te worden opgevolgd. De rechtbank overweegt echter dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee het opsporingsonderzoek is uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de zedenrechercheurs die in deze zaak belast waren met het onderzoek, tenminste 50% van hun werkweek besteden aan de behandeling van zedenzaken. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan hun deskundigheid. Dat uit het dossier niet blijkt dat de verhoren zijn opgenomen (op een geluidsband) doet niet af aan de transparantie en zorgvuldigheid waarmee het onderzoek blijkens het dossier is verlopen. Door de verdediging is betoogd dat de Aanwijzing niet is nageleefd, aangezien de moeder van het slachtoffer tevens als vertrouwenspersoon heeft gefungeerd; deze combinatie gaat volgens de verdediging niet samen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat het op grond van de Aanwijzing aanbeveling verdient om, indien de vertrouwenspersoon bij de aangifte aanwezig wil zijn, deze eerst als getuige te horen waarna dan pas de aangifte wordt opgenomen. In het onderhavige geval is van de voornoemde situatie echter geen sprake geweest; de moeder van het slachtoffer is immers niet als getuige gehoord. Door de verdediging is ten slotte betoogd dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van verminderd bewustzijn, bewusteloosheid of lichamelijk onmacht waardoor het slachtoffer niet in staat zou zijn geweest zijn wil kenbaar te maken dan wel zich tegen de handelingen te verzetten. De rechtbank overweegt dat blijkens de processen-verbaal van bevindingen Multimedia (pagina’s 69.e.v.) op de beelden te zien is dat het slachtoffer telkens slapende was, hetgeen overeenkomt met diens eigen verklaring. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat het slachtoffer verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn, waarbij hij niet in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat in het dossier voldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte heeft hierover bovendien een bekennende verklaring afgelegd. Gelet op het hiervoor overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1: Ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht; en Met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn verkeert dat hij niet of onvolkomen in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken en daartegen weerstand te bieden, meermalen gepleegd, en Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2: Een afbeelding - en een gegevensdrager, bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, vervaardigen, invoeren en in bezit hebben, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De feiten en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat een gedeeltelijke onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur noodzakelijk is, omdat aard en ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen, te weten twee harde schijven, vijf Cd-roms, twee 8mm videobanden en één VHS-band, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, omdat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet, althans met het algemeen belang. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een voorlichtingsrapport d.d. 26 augustus 2008, uitgebracht door I.C.M. Stiphout en M. Seighali, reclasseringswerker respectievelijk unitmanager van Reclassering Nederland, RegioMidden- en Oost Nederland, Unit Lelystad; - een psychologisch rapport d.d. 14 augustus 2008, uitgebracht door drs. M. van Heteren-van Namen, GZ-psycholoog en vast gerechtelijk deskundige; - een psychiatrisch rapport d.d. 6 augustus 2008, uitgebracht door Z. Acherrat-Stitou, psychiater en vast gerechtelijk deskundige; - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 5 augustus 2008; - een adviesrapport d.d. 22 april 2008, uitgebracht door M. Groeneveld, reclasseringswerker Reclassering Nederland, Regio Midden- en Oost Nederland, Unit Lelystad en M. Seighali, voornoemd. De rechtbank neemt de in voornoemde psychologische en psychiatrische rapporten d.d. 14 respectievelijk 6 augustus 2008 vervatte conclusies betreffende de (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte op de daarvoor in die rapporten bijeengebrachte gronden over. De rechtbank overweegt voorts dat ter zake de onder 1 cumulatief ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en dat zij – gelet op het bepaalde in voornoemd artikel – bij de bepaling van de strafmaat zal uitgaan van de strafbepaling waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte voor een gedeelte van de ten laste gelegde periode zal vrijspreken, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. Wel acht de rechtbank termen aanwezig om, gelet op het recidiverisico dat zowel blijkens het psychologisch als het psychiatrisch rapport aanwezig is, een proeftijd op te leggen voor de duur van 10 jaar. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met het slachtoffer opleggen, maar dan gedurende de eerste 5 jaren van de proeftijd. De officier van justitie heeft opheffing van de schorsing van de bewaring gevorderd. De rechtbank zal die opheffing niet bevelen, nu zij daartoe onvoldoende aanleiding ziet. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] – daartoe vertegenwoordigd door mr. drs. L. Roumen – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van de onder 1 en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 21.407,17. Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege, bij wijze van voorschot toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij zal voor wat betreft de onder post 4 genoemde telefoonkosten worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet als noodzakelijke kosten kunnen worden aangemerkt; het slachtoffer had een nieuw mobiel telefoonnummer kunnen aanvragen, zonder daarbij tevens een nieuw abonnement af te sluiten. De vordering van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het meer gevorderde niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in de vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering ter zake dit deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een geldsom van € 2.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]. BESLISSING Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 10 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat: - gedurende de gehele proeftijd verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag, dan wel bij een andere, soortgelijke instelling, zulks zolang Reclassering Nederland of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht; - gedurende een deel van de proeftijd, te weten gedurende 5 jaar, verdachte op geen enkele wijze (middellijk dan wel onmiddellijk) contact mag opnemen met het slachtoffer [slachtoffer] – noch in persoon, noch via (een) ander(en), noch telefonisch, per e-mail, per post of op welke andere wijze dan ook. De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee harde schijven, vijf Cd-roms, twee 8mm videobanden en één VHS-band. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderd euro), te voldoen bij wijze van voorschot, met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen. De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de onder post 4 genoemde telefoonkosten af. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. R.M. Berendsen, voorzitter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en G. Blomsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2008.