Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF1816

Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-09-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers300087 / HA ZA 08-278
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongeval met een quad. Gedaagde is de macht over het stuur van zijn quad verloren en is daarbij tegen het hek van een weide aangereden. Tussen partijen is thans in geschil of er sprake is van oorzakelijk verband tussen het ongeval en het letsel van het paard van eisers dat ten tijde van het ongeval in die weide stond. Uit de verklaring van de dierenarts blijkt weliswaar dat de wond is veroorzaakt door geweld van buitenaf met een (metalen) voorwerp op de dag van het ongeval van gedaagde, maar dit geeft nog niet voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat de verwonding daadwerkelijk een gevolg is van het ongeval van gedaagde, ook indien wordt aangenomen dat met die verklaring niet beoogd is tot uitdrukking te brengen dat deze verwonding uitsluitend veroorzaakt kan zijn door een metalen voorwerp. Eisers worden derhalve in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van hun stelling dat het letsel van het paard is veroorzaakt door het ongeval van gedaagde.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 300087 / HA ZA 08-278 Uitspraak: 17 september 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1) [eiser sub 1], 2) [eiseres sub 2], beiden wonende te [woonplaats], eisers, advocaat: mr. S.A. Wensing te Roden, - tegen - [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat: mr. J.G. Keizer te Amsterdam. Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 17 januari 2008 met producties; - conclusie van antwoord met producties; - conclusie van repliek; - conclusie van dupliek. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast: 2.1 In een weide stond een aantal paarden, waaronder de merrie ‘[het paard]’ van [eisers] (hierna: het paard), die in de ochtend van 20 mei 2007 in de weide waren gezet. Op het moment dat de paarden in de weide werden gezet, had geen van de paarden blessures of verwondingen. 2.2 Op 20 mei 2007 is [gedaagde] met zijn quad (een vierwielige motorfiets) tegen het hek van voormelde weide aangereden, nadat hij de macht over het stuur had verloren. Het hek, dat bestond uit een omheining van houten palen met een doorsnede van 10 centimeter, is daardoor afgebroken en de quad is daarbij beschadigd. 2.3 In de loop van 20 mei 2007 bleek het paard gewond aan het rechter achterbeen. [eisers] heeft het paard diezelfde dag door een dierenarts laten onderzoeken en behandelen. 2.4 Het paard is aan haar verwonding behandeld bij de Dierenkliniek Ridderkerk, het Diergeneeskundigcentrum Zeeland en de Faculteit der Diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht. 2.5 [eisers] heeft voor de diverse behandelingen van het paard van voormelde instituten de volgende facturen ontvangen; a) van Dierenkliniek Ridderkerk een factuur ter hoogte van € 45,95 met als vervaldatum 16 juli 2007; b) van Dierenkliniek Ridderkerk een factuur ter hoogte van € 1.046,46 met als vervaldatum 3 juli 2007, waarvan € 550,39 reeds op 18 juni 2007 was betaald; c) van Universiteit Utrecht een factuur ter hoogte van € 161,23 met als vervaldatum 17 september 2007; d) van Diergeneeskundig Centrum Zeeland een factuur ter hoogte van € 134,17 met als vervaldatum 20 september 2007. 2.6 Op 2 augustus 2008 heeft [persoon1] van de Dierenkliniek Ridderkerk, een schriftelijke verklaring afgelegd met betrekking tot de verwonding van het paard. In die verklaring is onder meer het volgende opgenomen. “(…) Hierbij verklaar ik dat de wond aan het rechter achterbeen van het paard ‘[het paard]’ van [eiseres sub 2] te Hendrik-Ido-Ambacht zoals ontstaan in de ochtend van 20 mei 2007 enkel kan zijn veroorzaakt door geweld van buitenaf. Het letsel betrof een langworpige horizontaal verlopende snede aan de achterkant van de kogel van het rechterachterbeen, net onder het spoor. Anatomisch gezien is het onmogelijk dat een paard zichzelf daar op deze manier verwondt. In de aard betrof het een snijwond, meer dan een kneus of scheurplek. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan gesteld worden dat dergelijk trauma wordt veroorzaakt door contact met een metalen voorwerp. (…)” 2.7 Op 8 november 2007 heeft de dierenarts geconstateerd dat het paard (nog) niet volledig is hersteld van de door de verwonding ontstane blessure en dat over de prognose nog geen duidelijkheid bestaat. 3 De vordering De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eisers] € 3.751,45, inclusief buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 mei 2007 tot aan de dag van algehele voldoening en tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eisers] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 [gedaagde] heeft een onrechtmatige daad gepleegd waarbij hij schade heeft veroorzaakt aan het hek van de weide en aan het paard van [eisers], welke schade [gedaagde] dient te vergoeden. 3.2 De schade aan het paard bestaat uit een verwonding die is ontstaan door geweld van buitenaf en is, evenals de schade aan het hek, het rechtstreekse gevolg van het handelen van [gedaagde]. 3.3 De thans bekende schade bestaat uit de reparatiekosten van het hek ad € 50,-, de kosten van de medische behandeling en verzorging van het paard ad € 1.929,73, reiskosten die [eisers] in verband vervoer en bezoek aan het paard heeft gemaakt ad € 462,-, de huur van de weide ad € 100,- en de kosten van de stalling van het paard ad € 510,-, in totaal € 3.051,73. 3.4 De volledige omvang van de schade aan het paard staat nog niet vast omdat de kosten van stalling, verzorging en veterinaire behandeling van het paard nog doorlopen. Daarnaast is het paard minder waard geworden omdat het nu, als gevolg van het ongeval, een veterinair verleden heeft. 3.5 Over het gevorderde geldbedrag is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd vanaf 20 mei 2007 omdat hij vanaf die datum in verzuim is. 3.6 [gedaagde] dient de redelijke kosten voor vaststelling van de aansprakelijkheid ad € 699,72 te betalen op grond van artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). 4 Het verweer Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisers] in de kosten van het geding. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 Er is geen causaal verband tussen de aanrijding met het hek en de schade aan het paard omdat er geen direct contact is geweest tussen de quad en het paard. Nu de verwonding, volgens de door [eisers] overgelegde verklaring veroorzaakt is door een metalen voorwerp kan deze niet door de quad zijn veroorzaakt, omdat de quad van plastic was. De verwonding is evenmin op indirecte wijze door het ongeval veroorzaakt; ten tijde van het ongeval stonden de paarden rustig in het midden van de weide. 4.2 Het was niet noodzakelijk het paard door drie verschillende instanties te laten behandelen. De daarmee gemoeide (reis)kosten, waarvan de berekening en de hoogte niet worden onderbouwd, komen derhalve evenmin voor vergoeding in aanmerking. Kosten van de huur van de weide komen niet in aanmerking voor vergoeding, nu [eisers] die kosten ook had moeten maken als het paard niet gewond was. 4.3 [eisers] heeft niet onderbouwd dat er sprake is van een waardevermindering van het paard. 4.4 [eisers] heeft nagelaten te onderbouwen waarom een schadestaatprocedure noodzakelijk is. 4.5 [gedaagde] is geen wettelijke rente vanaf 20 mei 2007 verschuldigd omdat de gevorderde schadevergoeding bestaat uit kosten die na die datum zijn gemaakt. 4.6 De gevorderde buitengerechtelijke kosten vallen onder het bereik van artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. 5 De beoordeling 5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 20 mei 2007 met zijn quad tegen het hek van de weide waarin het paard van [eisers] stond, is gereden en dat [gedaagde] daarbij schade aan het hek heeft veroorzaakt. [gedaagde] voert geen verweer tegen de vordering tot vergoeding van de schade aan het hek, zodat dat deel van de vordering ad € 50,- voor toewijzing gereed ligt. 5.2 Gelet op de gemotiveerde betwisting ten aanzien van het causaal verband, kan de rechtbank thans niet vaststellen dat de verwonding aan het paard het gevolg is van het door [gedaagde] veroorzaakte ongeval. De onder 2.6 vermelde verklaring van [persoon1] is daarvoor onvoldoende. Uit die verklaring blijkt weliswaar dat de wond is veroorzaakt door geweld van buitenaf met een (metalen) voorwerp op de dag van het ongeval van [gedaagde], maar dit geeft nog niet voldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat de verwonding daadwerkelijk een gevolg is van het ongeval van [gedaagde], ook indien wordt aangenomen dat met die verklaring niet beoogd is tot uitdrukking te brengen dat deze verwonding uitsluitend veroorzaakt kan zijn door een metalen voorwerp. 5.3 Nu [eisers] zich op het rechtsgevolg van zijn stelling dat [gedaagde] de verwonding aan het paard heeft veroorzaakt beroept en dit door [gedaagde] voldoende wordt betwist, rust de bewijslast voor die stelling bij [eisers] De rechtbank zal [eisers] toelaten tot het leveren van bewijs dat de verwonding aan het paard een gevolg is van het ongeval van [gedaagde] op 20 mei 2007. 5.4 Indien [eisers] slaagt in het leveren van bewijs, dient [gedaagde] de schade die is ontstaan als gevolg van de verwonding aan het paard te vergoeden, waartoe de rechtbank om proceseconomische redenen thans reeds het volgende overweegt. 5.5 Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de huur van de weide niet voor vergoeding in aanmerking komt. Deze kosten had [eisers] immers ook moeten maken indien het paard niet verwond was en kunnen derhalve niet als schade worden aangemerkt. Dit deel van de vordering ad € 100,- ligt voor afwijzing gereed. 5.6 Door [gedaagde] wordt niet weersproken dat de behandelingen van het paard, waarvan [eisers] gespecificeerde rekeningen heeft overgelegd, hebben plaatsgevonden. Het enkele verweer dat het, gelet op de verwondingen van het paard, niet noodzakelijk zou zijn geweest dat het paard door drie verschillende instanties werd behandeld, is, juist gelet op de mate waarin de behandelingen door die drie instanties zijn gespecificeerd, onvoldoende gemotiveerd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. Het daarmee samenhangende verweer tegen de reiskosten wordt om die reden eveneens gepasseerd. [gedaagde] betwist voorts weliswaar de berekening van de reiskosten, maar laat na te motiveren op grond waarvan hij dat betwist, zodat ook dat verweer wordt gepasseerd. De kosten van de medische behandeling van het paard ad € 1.929,73 alsmede de gevorderde reiskosten ad € 462,- komen derhalve voor vergoeding in aanmerking. 5.7 Ten aanzien van de vordering ter zake de wettelijke rente, overweegt de rechtbank als volgt. Voor vaststelling van het moment waarop de wettelijke rente ingaat is, op grond van artikel 6:119 lid 1 BW, bepalend wanneer [eisers] daadwerkelijk schade heeft geleden dan wel kosten heeft gemaakt. Vanaf dat moment is de vordering tot betaling van schadevergoeding immers opeisbaar en kan er sprake zijn van vertraging in de betaling van een geldsom door en verzuim van [gedaagde]. In het licht van voorgaande zal over een bedrag van € 550,39 de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 18 juni 2007 aangezien dat bedrag op die datum aan Dierenkliniek Ridderkerk is betaald. De wettelijke rente over de overige kosten van de medische behandelingen van het paard zal worden toegewezen vanaf de onder 2.5 vermelde vervaldata van de facturen. Nu [eisers] niet heeft onderbouwd op welke data hij de overige toewijsbare kosten heeft gemaakt, zal de rechtbank over die kosten wettelijke rente toewijzen vanaf 17 januari 2008, de datum van de dagvaarding. 5.8 [eisers] stelt voorts dat de volledige omvang van de schade nog niet bekend is omdat het paard nog last heeft van zijn blessure zodat de kosten van behandeling en stalling nog doorlopen. Daarnaast stelt [eisers] dat er sprake is van een nog onbekende waardevermindering van het paard als gevolg van de blessure. [eisers] heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat er, naast de hiervoor besproken posten, nog kans op schade bestaat. Anders dan [gedaagde] is de rechtbank daarom van oordeel dat [eisers] zijn vordering ter zake de nog te lijden schade op te maken bij staat, voldoende heeft onderbouwd. Deze vordering is derhalve in beginsel toewijsbaar. 5.9 De gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 – 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. 6 De beslissing De rechtbank, alvorens verder te beslissen, draagt [eisers] op het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de verwonding aan het paard het gevolg is van het ongeval van [gedaagde] dat op 20 mei 2007 heeft plaatsgevonden; bepaalt dat, indien [eisers] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. A.J.P. van Essen. bepaalt dat de procureur van [eisers] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden oktober 2008 tot en met december 2008 en dat de procureur van [gedaagde] binnen dezelfde periode opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen. Uitgesproken in het openbaar. 2042/196