Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF2207

Datum uitspraak2008-09-16
Datum gepubliceerd2008-09-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.003.482/01 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar. Aan die laakbaarheid doet niet af dat de gerechtsdeurwaarder heeft gemeend dat hij vanwege zijn lidmaatschap van de kamer niet behoefde te voldoen aan de opleidingseisen. Juist van een lid van de kamer mag worden verwacht dat deze zich zelf nauwgezet aan de voor het ambt geldende regels houdt. Het hof acht de overtreding dermate ernstig dat de maatregelen van berisping en een geldboete passend en geboden zijn. Het hof zal de hoogte van de boete bepalen op € 200,= per niet behaald punt.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 16 september 2008 in de zaak onder nummer 200.003.482/01 GDW van: KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS, gevestigd en kantoorhoudend te ´s-Gravenhage, APPELLANTE, gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, t e g e n [naam], gerechtsdeurwaarder te [plaats], GEïNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 14 maart 2008 ingekomen een verzoekschrift -met één bijlage – zijdens appellante, verder te noemen de KBvG, waarbij zij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 29 januari 2008, verzonden op 14 februari 2008, waarbij de klacht van de KBvG tegen geïntimeerde, verder te noemen: de gerechtsdeurwaarder, gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel. 1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 14 april 2008 een brief ter griffie van het hof ingekomen waarin de gerechtsdeurwaarder verklaart dat hij zijn verweer in eerste aanleg volledig handhaaft. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2008, alwaar de gemachtigde van de KBvG en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Zij hebben het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten 3.1. De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brief van 17 januari 2007 ervan op de hoogte gesteld dat hij in de periode 2005 – 2006 niet heeft voldaan aan de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG, verder: de verordening. Bij brief van 7 november 2006 was de gerechtsdeurwaarder reeds er op geattendeerd dat hij per 1 november 2006 nog niet “het vereiste minimaal aantal KBvG-opleidingspunten heeft behaald”. 3.2. Bij brief van 24 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder het bestuur (nogmaals) verzocht hem te ontheffen van de verplichting tot het behalen van studiepunten. 3.3. Bij brief van 23 april 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zijn verzoek van 24 januari 2007 wordt gezien als een verzoek om dispensatie als bedoeld in artikel 5 lid 2 van het Reglement bevordering vakbekwaamheid en heeft het dit verzoek afgewezen. 3.4. Bij brief van 8 juni 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 april 2007. 3.5. Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur het bezwaar afgewezen. 4. Het standpunt van de KBvG De KBvG verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij te weinig opleidingpunten heeft behaald. Artikel 1 van de verordening verplicht ieder lid van de beroepsorganisatie zich te scholen en bij te scholen, opdat de gerechtsdeurwaarder beschikt over een kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. In artikel 2 van de verordening is de verplichting neergelegd om binnen een aaneengesloten periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingpunten te behalen. Het bestuur heeft dit aantal voor de periode 2005/2006 bepaald op 25. De gerechtsdeurwaarder heeft binnen die periode 3 punten behaald. Er hebben zich geen bijzondere omstandigheden voorgedaan op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder dispensatie zou kunnen worden verleend als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de verordening. Door het niet behalen van de opleidingspunten heeft de gerechtsdeurwaarder zichzelf verrijkt. Doordat hij geen cursussen volgt hoeft hij de daaraan verbonden kosten niet te dragen, maar heeft hij ook meer tijd om omzet te genereren. Daarom acht de KBvG de maatregel van een geldboete passend. 5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder heeft betoogd dat hij voldoende scholing en bijscholing geniet omdat hij meer dan 15 jaar als lid van – destijds – de landelijke Tuchtkamer van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en daarna van de kamer tientallen zittingen heeft gedaan en honderden zaken, uitspraken en rapporten heeft moeten voorbereiden. Hierdoor heeft hij op zijn vakgebied zoveel kennis vergaard dat hij meent een beroep te kunnen doen op de ontheffingsclausule als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de verordening juncto artikel 5 lid 2 van het Reglement bevordering vakbekwaamheid. 6. De beoordeling 6.1. De algemene uitgangspunten zoals weergegeven in rubriek 4. van de kamer zal het hof volgen en tot de zijne maken, behoudens het overwogene onder 4.4. Als het bestuur van de KBvG een beslissing heeft genomen op een verzoek om dispensatie voor het te behalen aantal opleidingspunten en daartegen niet op bij wet voorziene wijze bezwaar of beroep is ingesteld, dan is de kamer gebonden aan die beslissing. In zo’n geval komt de kamer niet toe aan een nader onderzoek naar de vergelijkbaarheid met gevallen waarin wel ontheffing is verleend. Het hof zal de beslissing op dat punt vernietigen. 6.2. Het hof dient daarom, evenals de kamer, uit te gaan van het feit dat aan de gerechtsdeurwaarder geen dispensatie is verleend. Vaststaat dat de gerechtsdeurwaarder slechts drie opleidingspunten heeft behaald in plaats van de voorgeschreven 25. Het hof acht de klacht daarom gegrond . 6.3. Het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar. Aan die laakbaarheid doet niet af dat de gerechtsdeurwaarder heeft gemeend dat hij vanwege zijn lidmaatschap van de kamer niet behoefde te voldoen aan de opleidingseisen. Juist van een lid van de kamer mag worden verwacht dat deze zich zelf nauwgezet aan de voor het ambt geldende regels houdt. Het hof acht de overtreding dermate ernstig dat de maatregelen van berisping en een geldboete passend en geboden zijn. Het hof zal de hoogte van de boete bepalen op € 200,= per niet behaald punt. 6.4. Dit leidt tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing van de kamer voor wat betreft 4.4. en de opgelegde maatregel, en, in zoverre opnieuw rechtdoende; - legt aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op; - legt aan de gerechtsdeurwaarder een geldboete ten bedrage van € 4.400,- op en bepaalt dat dit bedrag binnen 30 dagen na kennisgeving van deze beslissing overgemaakt dient te zijn op: bankrekening 300004745 t.n.v. MvJ Ontvangsten Gerechtshof (521) o.v.v KBvG/[naam] (200.003.482/01GDW) Postbus 1312 te 1000 BH Amsterdam; - bekrachtigt de beslissing van de kamer onder verbetering van de gronden. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A.Stille, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en uitgesproken op dinsdag 16 september 2008 door de rolraadsheer. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 29 januari 2008 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met het nummer 370.2007 ingesteld door: DE KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE VAN GERECHTSDEURWAARDERS (KBVG), gevestigd te Den Haag, klaagster, gemachtigde mr. J.D. van Vlastuin, tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde. Verloop van de procedure Bij brief met bijlagen van 6 juli 2007 heeft het bestuur van klaagster (hierna: het bestuur) namens klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 december 2007 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 januari 2008. 1. De Feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden: a) De gerechtsdeurwaarder is door het bestuur bij brieven van 7 november 2006 en 17 januari 2007 op de hoogte gesteld dat door hem onvoldoende opleidingspunten zijn behaald. b) Bij brief van 24 januari 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder het bestuur(nogmaals) verzocht hem te ontheffen van de verplichting tot het behalen van studiepunten. c) Bij brief van 23 april 2007 heeft het bestuur de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zijn verzoek van 24 januari 2007 wordt gezien als een verzoek om dispensatie als bedoeld in artikel 5 lid 2 van het Reglement bevordering vakbekwaamheid en heeft het dit verzoek afgewezen. d) Bij brief van 8 juni 2007 heeft de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 april 2007. e) Bij brief van 6 juli 2007 heeft het bestuur het bezwaar afgewezen. 2. De klacht Klaagster heeft aangevoerd dat op grond van artikel 1 van de Verordening Vakbekwaamheid ieder lid van de beroepsorganisatie verplicht is zich zodanig te scholen en bij te scholen op juridisch en vakinhoudelijk gebied, op het gebied van het kantoormanagement, op het gebied van juridische dienstverlening en alle overige gebieden die de vakbekwaamheid kunnen bevorderen, dat het lid beschikt over de kennis die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening. Aan deze verplichting is in beginsel voldaan als een lid binnen een aansluitende periode van twee kalenderjaren een door het bestuur vast te stellen minimum aantal opleidingspunten heeft behaald. Het aantal te behalen punten voor de periode 2005-2006 bedroeg 25, waarbij in de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 december 2004 behaalde punten zijn meegeteld. Het door de gerechtsdeurwaarder behaalde aantal punten bedraagt 3, daarom 22 punten te weinig. Het bestuur heeft de door de gerechtsdeurwaarder aangevoerde omstandigheden, te weten voorbereiding en bestudering van alsmede deelname aan zittingen van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders niet beschouwd als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2 lid 4 van de Verordening jo artikel 5 lid 2 van het Reglement bevordering vakbekwaamheid. Het bestuur is van mening dat de gerechtsdeurwaarder voldoende gelegenheid heeft gehad, de ruime periode waarin de opleidingspunten konden worden behaald in aanmerking genomen, het vereiste aantal opleidingspunten te behalen. Het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders geen vergoeding ontvangt, doet hier geen afbreuk aan. Een lid van de tuchtkamer dient naar het oordeel van het bestuur niet onttrokken te worden aan het systeem van permanente educatie en het behalen van opleidingspunten hoeft geen onevenredige inspanning op te leveren. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder heeft samengevat aangevoerd dat hij meer dan 15 jaar als lid van de toenmalige landelijke Tuchtkamer van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en vervolgens van de Kamer van Gerechtsdeurwaarders tientallen zittingen gedaan heeft en honderden zaken, uitspraken en rapporten heeft moeten voorbereiden en/of redigeren. Door het verrichten van deze en andere werkzaamheden binnen zijn vakgebied wordt door hem veel kennis vergaard. Dit alles vergt veel energie en houdt in dat hij door het bestuderen van de stukken en het behandelen van de klachten meer dan voldoende scholing en bijscholing op juridisch en vakinhoudelijk gebied geniet om over de kennis te beschikken die noodzakelijk is voor een goede beroepsuitoefening, aldus de gerechtsdeurwaarder. 4. Algemene uitgangspunten 4.1 De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar en heeft daarmee een grote verantwoordelijkheid naar al diegenen die op zijn diensten zijn aangewezen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid is hiervoor een onmisbaar vereiste. Klaagster heeft op grond van het bepaalde in artikel 57 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) onder meer tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en hun vakbekwaamheid. In lid 2 van voornoemd artikel is vastgelegd dat klaagster bij verordening beroeps- en gedragsregels kan vaststellen onder meer betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid van de leden. 4.2 Ter uitvoering van de onder 4.1 genoemde taak heeft klaagster nadere regels betreffende de bevordering van de vakbekwaamheid vastgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Verordening bevordering vakbekwaamheid KBvG en gepubliceerd in de Staatscourant van 21 januari 2005, nr. 15 pagina 18. Nadere regels omtrent de bevordering van de vakbekwaamheid zijn vastgelegd in het Reglement bevordering vakbekwaamheid dat per 1 januari 2007 in werking is getreden. Gelet op de wijze van totstandkoming hebben zowel de Verordening als het Reglement verbindende kracht ten opzichte van de leden van de KBvG. 4.3 Op de behandeling van bezwaren tegen door het bestuur op grond van de hiervoor genoemde Verordening en Reglement genomen beslissingen is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Daaruit volgt dat de door die wet voorgeschreven rechtsgang moet worden gevolgd bij bezwaren tegen de door het bestuur op grond van de Verordening genomen besluiten. Indien deze rechtsgang is gevolgd, kan de Kamer in beginsel niet meer toekomen aan toetsing van de door het bestuur op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening dan wel artikel 5 van het Reglement al dan niet verleende ontheffing. 4.4 Als de hiervoor onder 4.3 genoemde rechtsgang niet is gevolgd, dient de Kamer te onderzoeken of het aan de orde zijnde geval gelijkenis vertoont met de door het bestuur aan de Kamer overgelegde gevallen waarin wel ontheffing is verleend. 5. De beoordeling van de klacht 5.1 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. De taak van de tuchtrechter is dan ook naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, te onderzoeken of de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en, zo dit het geval is, of er een tuchtrechtelijke maatregel moet worden opgelegd. 5.2 Naar het oordeel van de Kamer kan niet worden ontkend dat door de gerechtsdeurwaarder -vanwege de door hem genoemde nevenwerkzaamheden - veel voor zijn beroepsuitoefening relevante kennis wordt opgedaan en dat met die werkzaamheden veel tijd is gemoeid. Dit betekent echter nog niet dat er geen opleidingspunten behoeven te worden behaald in het kader van de verordening. Het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt kan dan ook geen stand houden. De klacht is daarom ook terecht voorgesteld. 5.3 Van een bewuste overtreding van de Verordening is naar het oordeel van de Kamer echter geen sprake. Eerder moet worden gezegd dat de gerechtsdeurwaarder een principieel standpunt heeft ingenomen dat thans onjuist wordt geoordeeld. Voorts neemt de Kamer in aanmerking dat het de eerste keer is dat klaagster klachten als de onderhavige heeft ingediend teneinde een standpunt van de Kamer hieromtrent te verkrijgen. Tevens neemt de Kamer in aanmerking dat de hiervoor onder 4.3 vermelde rechtsgang niet op de juiste wijze is gevolgd. De gerechtsdeurwaarder is niet gehoord alvorens door het bestuur op het bezwaar is beslist en in de kennisgeving van de afwijzing van het bezwaar is niet opgenomen dat daartegen beroep op de bestuursrechter openstond. Onder de gevallen waarin door het bestuur wel gedeeltelijke ontheffing is verleend bevindt zich een geval waarin onder meer als grond voor de ontheffing is vermeld dat medewerking is verleend aan activiteiten waarvoor bestudering van wet- en regelgeving noodzakelijk was. 5.4 Dit alles in aanmerking nemende dient de klacht naar het oordeel van de Kamer gegrond te worden verklaard maar is er geen aanleiding tot het opleggen van een maatregel over te gaan. 6. Beslist wordt daarom als volgt. BESLISSING: De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: - verklaart de klacht gegrond; - laat het opleggen van een maatregel achterwege. Aldus gegeven door mr. S.G. Ellerbroek, voorzitter en mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2008 in tegenwoordigheid van de secretaris. Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.