Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF2228

Datum uitspraak2008-09-15
Datum gepubliceerd2008-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWW 08/3253-VRLK
Statusgepubliceerd


Indicatie

Rechtbank geeft verweerder opdracht om binnen vier weken na haar uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Eiser komt in beroep omdat verweerder naar zijn mening niet (tijdig) gevolg heeft gegeven aan de uitspraak. Verweerder stelt dat de beslistermijn nog niet is verstreken en beroept zich op het bepaalde in artikel 19 van de Beroepswet.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: WW 08/3253-VRLK Uitspraak in het geding tussen [naam], wonende te [plaats], eiser, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij beslissing op bezwaar van 30 november 2007 heeft verweerder afwijzend beslist op eisers aanvraag om uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij (mondelinge) uitspraak van 8 juli 2008 (Reg. nr. WW 07/4409 VERW), voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het besluit van verweerder van 30 november 2007 vernietigd en bepaald dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt. Bij brief van 11 augustus 2008 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat sedert 11 juli 2008 vier weken zijn verstreken zonder dat verweerder gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 8 juli 2008. Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder een dwangsom op te leggen van € 1250,- per dag voor ieder dag dat verweerder in verzuim blijft om een beslissing op bezwaar te nemen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2008. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam]. 2 Overwegingen De rechtbank overweegt allereerst dat de brief van eiser van 11 augustus 2008 in eerste instantie is gekwalificeerd als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het geding is daarom behandeld door de voorzieningenrechter. Uit de toelichting ter zitting van eiser is gebleken dat de brief van eiser dient te worden aangemerkt als een beroepschrift. Nu de voorzieningenrechter ingevolge de Wet op de Rechterlijke Organisatie altijd zitting heeft in een enkelvoudige kamer en unusrechter is, kan en zal de rechtbank uitspraak doen op het beroep van eiser. De rechtbank overweegt in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2001, nr. 200005437/2, LJN: AB1437, dat er geen aparte voorziening in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is opgenomen voor het niet tijdig gevolg geven aan een uitspraak. De rechtbescherming tegen het niet of niet op juiste wijze gevolg geven aan een uitspraak die strekt tot vernietiging is gelijk aan de rechtsbescherming tegen besluiten in het algemeen. Ingevolge artikel 8:1, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 6:2 aanhef en onder b, van de Awb staat tegen het niet tijdig nemen van een hernieuwd besluit op bezwaar de mogelijkheid open beroep bij de rechtbank in te stellen, met een daaraan verbonden verzoek om, indien het beroep gegrond wordt geacht, toepassing te geven aan artikel 8:72, zevende lid, van de Awb. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijv. de uitspraak van 21 januari 1997, LJN: ZB6678) op grond van het bepaalde in artikel 19 van de Beroepswet de werking van een uitspraak met betrekking tot een besluit als het onderhavige wordt opgeschort totdat de termijn voor het hoger beroep is verstreken of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist. Uit deze bepaling vloeit voort dat de opschortende werking zich ook uitstrekt tot de termijn die in het dictum van de aangevallen uitspraak op grond van artikel 8:72, vijfde lid Awb is gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. In de hiervoor aangehaalde uitspraak is nog ten overvloede overwogen dat, indien er aanleiding is een termijn te stellen, het met het oog op de (processuele) belangen van partijen aangewezen is te achten dat in het dictum tot uitdrukking wordt gebracht dat deze termijn aanvangt na het onherroepelijk worden van de uitspraak. De rechtbank moet helaas vaststellen dat in de uitspraak van 8 juli 2008 dat niet in het dictum tot uitdrukking is gebracht. Dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat verweerder niet tijdig gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank is dan ook te begrijpen. Onder verwijzing naar artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat het prematuur is ingesteld. Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat de stelling van eiser dat verweerder niet tijdig gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 8 juli 2008 rechtens niet juist is. De rechtbank zal daarom het beroep ongegrond verklaren. Nu het beroep ongegrond is, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van eiser om een dwangsom op te leggen te honoreren. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en door deze en mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier, ondertekend. De griffier: De rechter: Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2008. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. Afschrift verzonden op: