Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF2554

Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-09-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/770001-07 en 10/692768-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Partiële vrijspraak van medeplegen hennepteelt: in zijn algemeenheid valt niet aan te geven of het verlenen van hulp aan een ander bij de opbouw van een hennepkewekerij voldoende is voor medeplegen van hennepteelt. In casu is het regelen van een schakelbord onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Geen sprake van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, nu niet is gebleken dat verdachte eerder bemoeienis heeft gehad met een hennepkwekerij en de hennepplanten vrij amateuristisch werden onderhouden. Betrokkenheid bij de hennepkwekerijen maakt niet direkt dat de verdachte ook heeft deelgenomen aan de diefstal van elektriciteit. Vrijspraak ter zake van deelneming aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr of 11a Ow, nu onvoldoende is komen vast te staan dat het samenwerkingsverband (reeds) een zekere duurzaamheid bezat en er evenmin sprake was van een gestructureerde samenwerking. Vrijspraak ter zake van heling.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummers: 10/770001-07 en 10/692768-06 (ter terechtzitting gevoegd) Datum uitspraak: 23 september 2008 Tegenspraak Vonnis van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres], raadsman mr. G.F. van der Hardt Aberson, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 en 9 september 2008. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Swaak heeft gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 10/770001-07 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en het bij dagvaarding met parketnummer 10/692768-06 primair ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding onder feit 1 nietig dient te worden verklaard, nu de officier van justitie heeft verzuimd de namen van de vermeende medeplegers te vermelden. Dit verweer vindt geen steun in het recht. De dagvaarding is geldig. VRIJSPRAAK Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 10/770001-07 is het gedeelte van het onder 1 ten laste gelegde dat ziet op de zaak [straatnaam 4] niet wettig en overtuigend bewezen. Het bij dezelfde dagvaarding onder 2, 3 voor zover het de zaken Watt en Volt betreft en 4 ten laste gelegde is eveneens niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1, zaak [straatnaam 4] Onder feit 1 wordt de verdachte onder meer verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt in de woning aan de [straatnaam 4] in Rotterdam. De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat het handelen van de verdachte geen medeplegen, maar hoogstens medeplichtigheid oplevert. Dit verweer treft doel. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij een schakelbord voor stroom heeft gemaakt ten behoeve van de hennepkwekerij aan de [straatnaam 4]; een verklaring die wordt ondersteund door de inhoud van enkele afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte ontkent iedere verdere betrokkenheid bij de kwekerij. Er is onvoldoende bewijs voor het tegendeel, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of het verlenen van hulp aan een ander bij de opbouw van een hennepkwekerij voldoende is voor de bewezenverklaring van medeplegen van hennepteelt. Voor medeplegen is een bewuste, nauwe samenwerking vereist die erop neerkomt dat de helper als een min of meer gelijkwaardig deelnemer aan de kwekerij moet worden beschouwd. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, zoals bijvoorbeeld de grootte van het aandeel in het opbouwproces en de aard en intensiteit van de samenwerking met de personen die de planten plaatsen en verzorgen. In deze zaak kan niet worden bewezen dat de verdachte meer heeft gedaan dan het regelen van een schakelbord. Een dergelijke bemoeienis met de kwekerij is te beperkt om van een (bewuste) nauwe samenwerking te kunnen spreken. Zijn rol kan dan ook niet kan worden beschouwd als medeplegen maar hoogstens als medeplichtigheid. Nu dit door de officier van justitie niet ten laste is gelegd, kan de rechtbank daaraan geen gevolgen verbinden zodat de verdachte wordt vrijgesproken van dit feit. Ten aanzien van feit 2 Aan de verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij, samen met zijn medeverdachten, heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsdelicten en/of een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van diefstallen. Van een dergelijke organisatie is sprake als kan worden uitgegaan van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon (HR 22 januari 2008, LJN: BB7134). Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte met één of meer van zijn medeverdachten samenwerkte bij het voorbereiden of plegen van strafbare feiten. In die zin kan gesproken worden van een samenwerkingsverband. Uit in het bijzonder de tussen de verdachte en zijn medeverdachten gevoerde telefoongesprekken, maar ook uit een aantal van de tegenover de politie afgelegde verklaringen, blijkt ook wel van een zekere taakverdeling tussen de deelnemers aan dit samenwerkingsverband. Zo lijkt de een meer belast met het zoeken naar geschikte locaties en lijkt een ander meer de elektrotechnische man te zijn. Ook kan uit de telefoongesprekken worden opgemaakt dat op zijn minst gesproken werd over het toepassen van interne sancties (het opleggen van geldboetes) en is gebleken dat ten minste één maal geweld is gebruikt tegen een van de deelnemers, door (een) andere deelnemer(s). Hieruit volgt ook een zekere hiërarchie. Het samenwerkingsverband waar de verdachte deel van uitmaakte heeft dan ook kenmerken van een organisatie als bedoeld in de artikelen 11a van de Opiumwet en 140 van het Wetboek van Strafrecht. Onvoldoende is komen vast te staan dat het samenwerkingsverband (reeds) een zekere duurzaamheid bezat. Het opsporingsonderzoek dat aan de terechtzitting is voorafgegaan bestrijkt een periode van iets meer dan twee weken. Niet is gebleken dat ook voorafgaand aan deze periode van een samenwerkingsverband sprake was. Gedurende de onderzochte periode leek de samenwerking nogal eens ad hoc en amateuristisch. Eerder leek sprake te zijn van hand- en spandiensten dan van gestructureerd samenwerken. Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden gesproken over een criminele organisatie in wording, maar was de samenwerking gedurende de ten laste gelegde periode te incidenteel en nog te weinig bestendig om van een organisatie als bedoeld in genoemde strafbepalingen te kunnen spreken. De verdachte dient dan ook ter zake van dat feit te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3, zaken Watt en Volt Uit het onderzoek ter terechtzitting kan worden afgeleid dat de verdachte ‘verstand heeft van stroom’. Dit is echter onvoldoende om bewezen te kunnen achten dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerijen in de panden aan de [straatnaam 4] en de [straatnaam 3]. Ook betrokkenheid bij die hennepkwekerijen zelf, waarover hierna meer, maakt niet direct dat de verdachte dan ook deel heeft genomen aan de diefstal van elektriciteit. Nu geen omstandigheden zijn gebleken waaruit deze deelname wel zou kunnen volgen, zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 4 Aan de verdachte is onder 4 ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling van bouwmaterialen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Het onderzoek ter terechtzitting heeft onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd om aan te nemen dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de in de tenlastelegging genoemde bouwmaterialen, die in de loods aan de [straatnaam 5] zijn aangetroffen, waren gestolen. Er zijn wel aanwijzingen dat de verdachte één van de (onder)huurders van de loods was en daar dus toegang toe had, maar dat is op zichzelf onvoldoende voor het bewijs van heling. Ook is niet komen vast te staan dat deze materialen van de verdachte waren. Daar komt bij dat de loods onder andere bestemd was voor de opslag van bouwmaterialen van diverse bouwbedrijfjes. Zelfs indien bewezen kan worden dat de verdachte de betreffende materialen in de loods heeft gezien of een ander heeft geholpen die materialen naar binnen te brengen, dan nog kan daaruit geen wetenschap of een vermoeden van diefstal worden afgeleid. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 10/770001-07 onder 1 en 5 en het bij dagvaarding met parketnummer 10/692768-06 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 1. (parketnummer 10/770001-07) hij, in de periode van 1 oktober 2006 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, - (in een pand aan [straatnaam 1] te Rotterdam) 215, hennepplanten en - (in een pand aan [straatnaam 2] te Rotterdam) 348, hennepplanten en- (in een pand aan [straatnaam 3] te Rotterdam) ( 761, hennepplanten , zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. 3. hij in de periode van 4 januari 2007 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen - in/uit een pand gelegen aan de [straatnaam 2] één of meer hoeveelheden electriciteit, toebehorende aan Energiebedrijf "ENECO Energie". 5. hij in de periode van 5 februari 2007 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam in het bezit was van een reisdocument, te weten nationaal paspoort van België, documentnummer [nummer], ten name van [naam] geboren [dd mm jjjj] te Brussel, waarvan hij wist dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat het droogstempel (reliëfstempel) in de pasfoto ontbreekt en dat de documentgegevens op onjuiste en afwijkende wijze zijn ingevuld; (Parketnummer 10/692768-06:) hij op 26 oktober 2005 te Rotterdam, op de openbare weg, Beverwaardseweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam slaan en/of stompen en/of schoppen, terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De feiten zijn strafbaar en de verdachte is strafbaar. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. Ten aanzien van feit 1, zaak [staatnaam 1] Onder feit 1 wordt de verdachte onder meer verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt in het pand aan de [straatnaam 1] te Rotterdam. De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit. Ter terechtzitting heeft de verdachte iedere betrokkenheid ontkend. Voorts is aangevoerd dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken niet kan worden afgeleid dat de verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. Het verweer wordt verworpen. Vast staat dat op 4 februari 2007 in het pand gelegen aan de [straatnaam 1] te Rotterdam een in werking zijnde hennepkwekerij met 215 planten is aangetroffen. Tegenover de politie heeft de verdachte verklaard dat de kwekerij van medeverdachte [medeverdachte 5] was en dat hij, verdachte, hem geholpen heeft met het geven van advies, het bouwen en het onderhoud, waaronder het water geven, van de hennepplanten. Medeverdachte [medeverdachte 5] heeft bij de politie de verklaring van [verdachte] in grote lijnen bevestigd. [verdachte] was hem behulpzaam geweest bij de hennepkwekerij en had hem advies gegeven over het onderhouden van de hennepplanten. Af en toe haalde [verdachte] bij hem de sleutel op om naar het pand aan de [straatnaam 1] te gaan. De verklaringen van zowel [medeverdachte 5] als [verdachte] worden bevestigd door de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken, waarin wordt gesproken over een tijdschakelaar, het op de klok zetten en over water geven, zodat aangenomen mag worden dat deze gesprekken over het onderhoud van de hennepkwekerij in voornoemd pand gingen. Gelet hierop is dit onderdeel van feit 1 wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1, zaak Mijnsherenlaan Onder feit 1 wordt de verdachte voorts verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt in het pand aan de [straatnaam 2] te Rotterdam. De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit, nu de betrokkenheid van verdachte bij deze hennepkwekerij niet kan worden vastgesteld. De verdachte heeft ter terechtzitting iedere betrokkenheid ontkend. Voorts is aangevoerd dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken de betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij niet kan worden afgeleid. Het verweer wordt verworpen. Vast staat dat op 16 februari 2007 in het pand gelegen aan de [straatnaam 2] te Rotterdam een in werking zijnde hennepkwekerij met 348 planten is aangetroffen. Voorts is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] vanaf 1 januari 2007 als huurder het pand in gebruik heeft genomen en kort daarop, in de kelder, is begonnen met het inrichten van een hennepkwekerij en het kweken van hennep. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verschillende verklaringen afgelegd, waaruit de betrokkenheid bij deze kwekerij van de verdachte kan worden afgeleid. Ondanks dat [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris een andersluidende verklaring heeft afgelegd, zullen de verklaringen die [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd voor het bewijs worden gebruikt. Immers, uit de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken wordt ook de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij deze kwekerij afgeleid. Dit blijkt met name uit de telefoongesprekken die tussen de verdachte en verschillende medeverdachten zijn gevoerd op 6 februari 2007, waaruit volgt dat de verdachte die dag in de kelder van het pand aan de [straatnaam 2]67D (het kantoor van het reïntegratiebureau van [medeverdachte 1] ) werkzaamheden in de hennepkwekerij aan het verrichten was op het moment dat zijn medeverdachte [medeverdachte 1] in het kantoor daarboven bezoek ontving (waardoor de verdachte en zijn medeverdachten vreesden voor ontdekking van de kwekerij). Naast de verklaringen bij de politie van [medeverdachte 1] en de voornoemde telefoongesprekken zal voor het bewijs worden gebezigd dat op 8 februari 2007 door de politie werd waargenomen dat de verdachte uit het pand aan de [straatnaam 2]67 kwam lopen. Op die dag hebben medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een telefoongesprek gevoerd over een gesprongen stop in het pand aan de [straatnaam 2]67D. In de dagen erna (9 en 10 februari 2007) komen in telefoongesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] de gesprongen stop en andere problemen met de stroomvoorziening in de kwekerij aan de orde. Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte niet alleen éénmaal aanwezig is geweest in het pand aan de [straatnaam 2]67, maar daar op een (of meer) tijdstip(pen) ook bewust en nauw met een ander of anderen heeft samengewerkt in de hennepkwekerij, zodat sprake is van medeplegen van het telen van hennep. Ten aanzien van feit 1, zaak [straatnaam 3] Onder feit 1 wordt de verdachte eveneens verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt in het pand aan de [straatnaam 3] te Rotterdam. De raadsman heeft vrijspraak van dit feit bepleit, nu de betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij niet kan worden vastgesteld. De verdachte ontkent iets met de kwekerij te maken te hebben gehad. Voorts is aangevoerd dat uit de uitgeluisterde telefoongesprekken de betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij niet kan worden afgeleid. Het verweer wordt verworpen. Vast staat dat op 16 februari 2007 in het pand gelegen aan de [straatnaam 3] te Rotterdam een in werking zijnde hennepkwekerij met 761 planten is aangetroffen. Medeverdachte [medeverdachte 2] die op dat moment aanwezig is in het pand wordt aangehouden. Uit de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken en op basis van observaties wordt afgeleid dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met het onderhoud van de kwekerij aan de [straatnaam 3] en daar ook is geweest, al dan niet samen met [medeverdachte 2] . Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte niet alleen op de hoogte was van het bestaan van de hennepkwekerij aan de [straatnaam 3], maar ook op een (of meer) tijdstip(pen) bewust en nauw met [medeverdachte 2] heeft samengewerkt bij het onderhoud daarvan, zodat sprake is van medeplegen aan het telen van hennep. Ten aanzien van feit 1, beroeps- of bedrijfsmatige teelt Gebleken is dat de verdachte gedurende een relatief korte periode als medepleger betrokken is geweest bij drie hennepkwekerijen. Niet gebleken is dat hij eerder bemoeienis heeft gehad met een hennepkwekerij. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat de hennepplanten in de drie kwekerijen op vrij amateuristische wijze werden onderhouden. Zo werden de bewatering en de verlichting handmatig geregeld en waren er problemen met de stroomvoorziening in de kwekerij aan de Mijnsherenlaan. Dit leidt tot de conclusie dat geen sprake was van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1, hennep Namens de verdachte is nog als verweer gevoerd dat niet is gebleken dat sprake is van hennep in de zin van de Opiumwet. Dit verweer wordt verworpen. Door de politie en de Roteb wordt gesproken over hennepplanten. Daarenboven wordt door de exploitanten van de kwekerijen ([medeverdachte 5] ten aanzien van de [straatnaam 1]en [[medeverdachte 1] ten aanzien van de Mijnsherenlaan) ook bekend dat zij hennepplanten hebben geteeld. Ten aanzien van feit 3 (zaak Ampère): Onder feit 1 (zaak Mijnsherenlaan) is reeds overwogen dat de belastende verklaringen die de medeverdachte [[medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd over de betrokkenheid van de verdachte bij de in dit pand aangetroffen hennepkwekerij, ondanks zijn andersluidende verklaring bij de rechter-commissaris, zullen worden gebruikt voor het bewijs. Dit geldt eveneens voor het bewijs van de diefstal van stroom, ten behoeve van de hennepkwekerij, in het pand aan de [straatnaam 2]67D (zaak Ampère). Uit de onder feit 1 genoemde telefoongesprekken over de in dit pand gesprongen stop en andere problemen met de stroomvoorziening kan, naast genoemde verklaringen van [[medeverdachte 1] , rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte bij dit feit worden afgeleid. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij in het pand aan de [straatnaam 2]67D heeft aangesloten. Hij heeft ook verklaard over een KPN-aansluiting die hij graag wilde, maar waarvan de verdachte heeft gezegd dat hij daarmee moest wachten omdat anders de bedrading van de kwekerij die door een gat in de meterkast kwam, door KPN gezien zou worden. De verklaring van [medeverdachte 1] hieromtrent wordt ondersteund door een telefoongesprek dat tussen de verdachte en [medeverdachte 1] heeft plaatsgevonden op 6 februari 2007 om 13.07 uur, waarin de verdachte tegen [medeverdachte 1] zegt dat hij niet met mensen in het pand moet komen en de verdachte vervolgens spreekt over ‘een kerel van KPN’ die langs zou moeten komen. Gelet op het voorgaande is dit feit wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 5, zaak Paspoort De verdachte heeft verklaard het bij hem aangetroffen valse paspoort voor iemand anders in bewaring te hebben genomen en niet op de hoogte te zijn geweest van de valsheid van het document. Verdere openheid van zaken heeft de verdachte echter niet gegeven, in die zin dat hij de naam van degene voor wie hij het paspoort in bewaring had, niet heeft willen noemen. Ook heeft de verdachte geen verklaring willen geven voor de hem voorgehouden afgeluisterde telefoongesprekken waarin hij met zijn vrouw spreekt over de geldigheidsduur van een paspoort en over de vraag hoe een stadhuis in België wordt genoemd. Gaandeweg komen de verdachte en zijn vrouw in dit laatste gesprek tot de conclusie, terwijl zijn vrouw voor de verdachte via de computer gegevens op het internet opzoekt, dat het ‘gemeentehuis Brussel’ moet zijn. Dit is opmerkelijk omdat op het bij de verdachte aangetroffen valse paspoort (valselijk) stond ingevuld ‘gemeentehuis Brussel’. Bij gebreke van een andersluidende aannemelijke verklaring van de verdachte gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat de verdachte kennis heeft genomen van de inhoud van het paspoort en wist dat het vals was. STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN EN VAN DE VERDACHTE De bewezen feiten leveren op: Ten aanzien van het onder parketnummer 10/770001-07 ten laste gelegde: 1. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. 3. Diefstal door twee of meer verenigde personen 5. In het bezit zijn van een reisdocument, waarvan hij weet dat het vals is. Ten aanzien van het onder parketnummer 10/ 10/692768-06 ten laste gelegde: Primair: Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het feit enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft. Namens de verdachte is met betrekking tot dit laatste ten laste gelegde feit een beroep gedaan op de niet-strafbaarheid van het feit, omdat de verdachte zou hebben gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft daartoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het door de verdachte gebruikte geweld voortvloeide uit de omstandigheid dat de aangever als eerste geweld had gebruikt tegen de verdachte en de verdachte aldus in een situatie was geraakt waaruit hij zich niet anders dan met geweld kon bevrijden. Het verweer wordt verworpen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich wel moest verdedigen tegen de aangever. Integendeel, alles wijst erop dat hij de confrontatie met de aangever bewust heeft opgezocht. De verdachte is immers na een woordenwisseling met de aangever zelf uit zijn auto gestapt en naar de aangever toegelopen, kennelijk met de bedoeling verhaal te halen. Dit betekent dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. De feiten zijn strafbaar, de verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft samen met anderen drie hennepkwekerijen ingericht en in werking gesteld. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten, hetgeen een zeer lucratieve bezigheid is, waarmee grote financiële belangen zijn gediend. Ten behoeve van een kwekerij heeft de verdachte illegaal stroom aangesloten. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Verder heeft de verdachte samen met twee anderen op de open¬bare weg fysiek geweld gebruikt tegen ene Mollenvanger, waardoor deze een gebroken neus heeft opgelopen. Voorts heeft de verdachte een vervalste reispas in zijn bezit gehad. Dit zijn ernstige feiten. Het gebruik en verhandelen van softdrugs vormt een gevaar voor de volksgezondheid. Daarnaast vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in de verspreiding en het gebruik van verdovende middelen. De verdachte heeft zich bij het plegen van dit strafbare feit uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen ervan. Het illegaal aftappen van stroom brengt schade toe aan de elektriciteitsleveranciers. Door de wijze waarop hij stroom heeft afgenomen heeft hij bovendien een groot brandgevaar voor de onmiddellijke omgeving veroorzaakt. Door het openlijke geweld heeft de verdachte niet alleen het slachtof¬fer pijn en letsel toegebracht, maar ook de openbare veiligheid geschaad hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving. Valse identiteitsbewijzen maken een deugdelijke identiteitscontrole onmogelijk en kunnen daardoor het plegen van andere strafbare feiten vergemakkelijken. Door het gebruik van vervalste reisdocumenten wordt het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen geschonden. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Namens de verdachte is een beroep gedaan op schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Nadat de verdachte is geschorst uit de voorlopige hechtenis, heeft het ruim een jaar geduurd voordat de zaak op de terechtzitting inhoudelijk is behandeld. In de tussenliggende periode zijn geen onderzoekshandelingen verricht. Het verweer wordt verworpen. Weliswaar heeft het lang geduurd voordat de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting heeft plaatsgevonden; niet kan worden gezegd dat daarmee een situatie is ontstaan die in strijd komt met het bepaalde in artikel 6 EVRM, te minder nu de verdachte in vrijheid zijn berechting heeft kunnen afwachten en het een omvangrijk onderzoek betrof. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 februari 2007 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 141, 231, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank: - verklaart de dagvaarding geldig; - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/770001-07 onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 10/770001-07 onder 1 (zaken [straatnaam 1], [straatnaam 2]en [straatnaam 3]), 3 (zaak Ampère) en 5 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 10/692768-06 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 9 (negen) maanden, - bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten; - stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht; - legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderd en veertig) uren, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan; - beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderd en twintig) dagen; - heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte. Dit vonnis is gewezen door: mr. Mul, voorzitter, en mrs. Geurts - de Veld en Van den Enden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2008. Bijlage bij vonnis van 23 september 2008: TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING Parketnummer 10/770001-07: Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat 1. hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad - (in een pand aan [straatnaam 1] te Rotterdam) (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of ongeveer 215, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of - (in een pand aan [straatnaam 2] te Rotterdam) (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of ongeveer 348, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of - (in een pand aan [straatnaam 3] te Rotterdam) (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of ongeveer 761, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of - (in een pand aan [straatnaam 4] te Rotterdam) (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennep en/of ongeveer 332, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; (artikelen 3 jo 11 Opiumwet jo 47 Wetboek van Strafrecht) (zaaksdossiers [straatnaam 1] [straatnaam 2], [straatnaam 3], [straatnaam 4]) 2. hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 16 februari 2007, op één of meer verschillende tijdstip(pen), te Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van personen, te weten hij, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven zoals strafbaar gesteld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, namelijk het (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, in elk geval het opzettelijk aanwezig hebben van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet (artikel lla Opiumwet) en/of dat hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot en met 16 februari 2007, op één of meer verschillende tijdstip(pen), te Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van personen, te weten hij, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk het/de misdrijf/misdrijven als omschreven in artikel 310/311 lid 1 onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het ten behoeve van henn.epkwekerijen plegen van diefstal(len) van elektriciteit en/of van goed(eren) bedoeld voor de opbouw en/of inrichting van die hennepkwekerij(en) en/of bedoeld voor het telen en/of verzorgen en/of oogsten van hennepplanten; (artikel 140 Wetboek van Strafrecht) (zaak Haagseveer) 3. hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2006 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans éénmaal, op verschillende tijdstippen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, (telkens) heeft/hebben weggenomen - in/uit een pand gelegen aan de [straatnaam 2] en/of - in/uit een pand gelegen aan de [straatnaam 3] en/of - in/uit een pand gelegen aan de [straatnaam 4] één of meer hoeveelheden electriciteit, in elk geval enig(e) goed(eren), (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan Energiebedrijf "ENECO Energie", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) (zaaksdossiers Ampère, Watt en Volt) 4. hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2007 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, op verschillende tijdstippen, - twee, althans één of meer houten haspels met elektradraad en/of - een boormachine van het merk HILTI en/of een boormachine van het merk Metabox en/of - twee, althans één of meer pakken steenwol en/of - meerdere rollen dakbedekking (bitumen) en/of - een kalkzandsteenknipper en/of - een bouwlamp en/of - een doos met spouwankers heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die goed(eren) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; (artikel 416/417bis jo. 47 Wetboek van Strafrecht) (zaak [straatnaam 5]) 5. hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2007 tot en met 16 februari 2007 te Rotterdam in het bezit was van een reisdocument, te weten nationaal paspoort van België, documentnummer [nummer], ten name van [naam] geboren [dd mm jjjj] te Brussel, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat het droogstempel (reliëfstempel) in/op de pasfoto ontbreekt en/of dat de documentgegevens op onjuiste en/of afwijkende wijze zijn ingevuld; (artikel 231 Wetboek van Strafrecht) (zaak Paspoort) Parketnummer 10/692768-06: Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 26 oktober 2005 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, Beverwaardseweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen, terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus en/of (een) bloedlip(pen)), althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad; (artikel 141 Wetboek van Strafrecht) Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 26 oktober 2005 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een gebroken neus en/of (een) bloedlip(pen)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (artikel 300 jo 47 Wetboek van Strafrecht)